Laten we Jan Piet noemen en laat ons Piet Joris noemen. Want over Joris moeten we het hebben. Want hij wist van wanten, zeiden ze. Joris kon er iets van, zei men. Iets. Een weinig dus. En te weinig, eigenlijk, om hem een specialist te noemen. Er waren er ook die zeiden dat het amper wat was wat Joris kon of wist. Dat je het nog niet half wat zou mogen noemen. Nou ja, dat mocht wel, maar alleen als het bedoeld was als grap waar niemand om wilde lachen. Een zekere Corneel sprak het zo een keer uit en haalde daar best weinig lachers mee op de hand. Nul, feitelijk. Daar kan de wetenschap precies in zijn: Corneel ondernam zijn actie namelijk toen hij helemaal alleen was. En zelf lachte hij sowieso nooit. (Drie enquêtes later bleek dat Corneel tevens heel bedreven was in het verbergen van zijn intelligentie, maar dat is hier verder niet aan de orde.)
Ooit gooide Joris het in een andere fles en woog toen af wat te doen. Dat was vlak voordat hij geen heroïnedealer werd. Hij had toen net iets gevonden wat erop leek, dat precies als een keer toen het per ongeluk ging, gebaseerd was op het laten zijn van wat is via vermenging van vacuüm en lucht. In tegenstelling tot bestaande soorten van zijn die veel onhandige, spreekwoordelijke haken en tal van nog spreekwoordelijkere ogen nodig hebben, was zijn vondst een alles-in-één-ding. Jammer dat hij het moest laten liggen, omdat er minstens twee handen nodig waren om het te dragen en hij die dag maar één hand bij zich had. Zijn zijn had dus een veel betere textuur kunnen hebben en een veel betere geproportioneerdheid, maar helaas…
Hij wil er ook niet meer over praten.
Drie seconden nadien fileparkeerde hij zijn mooie, achttienjarige auto, knipoogde hij naar zijn spiegelbeeld en hield hij het tevens voor gezien. En de beweging die hij daarbij maakte was buitengewoon interessant: vanuit het ene oogpunt leek het namelijk of hij de hoek tussen zijn onderarmen en bovenarmen verminderde en beide wijsvingers omhoog stak, terwijl vanaf een andere kant zijn bovenste ledematen zijn middellijn zochten, waarna zijn handen als vleugels naar binnen draaiden en zijn pinken naar voren wezen. Achteraf zou hij tevergeefs bekendmaken dat hij het jammer vond dat zijn dynamiek voor anderen niet eenduidig was. Weer een tikkeltje later zei hij: ‘Ik heb geprobeerd te vertellen dat ik het jammer vind dat mijn dynamiek voor anderen niet eenduidig is, maar ik moet jammer genoeg vaststellen dat het niet is gelukt. Wat bedoeld was als poging is helaas verzand in een mengeling van een streven, een intentie en een voornemen.’
Stiekem, zegt men, deed hij dat om bepaalde profetieën tegemoet te komen. Maar stiekem zegt men dat hij dat deed om de politie op het verkeerde been te zetten. In die tijd deed hij immers iets met computers. En – zo bleek toen hij het ding ter reparatie weg had gebracht – zijn computer stond vol met bewijsmateriaal waarop hij dingen met computers deed. Misschien had hij eerder een en ander weg moeten gooien. Maar dan had hij zichzelf ook weg moeten gooien, was zijn filosofie. Hij vond het namelijk raar om afval te scheiden en nog vreemder dat de grote meerderheid daaraan meewerkte. Zij die geloofden in de big bang moesten immers weten dat alles gemaakt was van sterrenstof. En zij die bang waren van een god moesten ook weten dat alles dezelfde oorsprong had. Wat zat daar nog tussen? Lieten de meesten zich gewoon leiden door een cocktail van onwetendheid en desinteresse? Hij kende er genoeg die het er niet van hadden gegeten, besefte hij, nu hij erover nadacht. En hij kende er ook die het er toch over lieten groeien.
Al dat nutteloze denken kostte meer energie dan hij de twaalf uur daarvoor aan voedsel had binnengewerkt. Joris en zijn schaduw zakten in elkaar.
Toen de sirenes de straat binnenreden, gaf de jonge Joris zijn oude Joris nog een week en omdat het fijn voelde, hij toch bezig was en hij er genoeg van had, gaf hij ook zijn oom een week en zijn buurvrouw en zelfs de buurvrouw van zijn oom.
Toen nam hij tijd om wat te ademen en ging hij naar bed voordat het te laat was.