De waargokster

Waar, als je heel goed en met de nodige fantasie en nonchalance kijkt, de witte kleur in het landschap puurheid en eerlijkheid symboliseert en de rode kleur hartelijkheid en wederzijdse liefde, waar de roofdieren met hun prooien samen het spel van gezondheid en geluk spelen, hier niet ver vandaan, woonde eens een zwangere vrouw die zo arm was dat ze haar man moest verkopen.
Toen het kind, een jongen, vijftien jaar oud was wilde het een souvenir van zijn vader hebben, om hem op een of andere manier toch te kunnen herinneren. Maar de moeder had door de jaren heen alles wat van haar man was geweest verkocht om geld te hebben voor de opvoeding van zoonlief.
‘Op het dak ligt volgens mij heel misschien nog een verroest zwaard van hem,’ zei de moeder, na bijzonder lang nadenken.
De knul klom het dak op, vond het zwaard, maakte het schoon en glimmend, en stak het links door zijn riem.
‘Ik ga toch maar eens de wijde wereld in nu, mam,’ zei hij lichtelijk naar zijn linkerkant gebogen, en hij voegde, zijn beenspieren gebruikende, de daad bij het woord.
Later die dag, niet lang na de lunch, kwam hij bij een zevensprong. Aan de kant van de weg zat een mystiek oud vrouwtje.
‘Welke weg zal ik nemen, mevrouw?’ vroeg de jongen, met zijn kin fier omhoog en zijn rechterarm in zijn rechterzij.
‘O, ik weet precies welke weg je gaat nemen,’ zei het vrouwtje. ‘Ik ben namelijk een waarzegster. Ik kan de toekomst voorspellen.’
‘Vertel!’
‘Nou, je gaat hier eerst rechtdoor. Dat is een eenrichtingsweg. Nooit is daar ook maar iemand van teruggekomen! Dan kom je een leeftijdgenoot tegen en jullie worden vrienden. Samen verder reizend komen jullie een derde leeftijdgenoot tegen, en jullie zweren trouw aan elkaar met veel poeha en zo. Dan komen jullie komen bij een kasteel. Daar is iets loos. Wie over de gracht kan springen mag met de prinses trouwen. Als het niet lukt, wordt je hoofd eraf gehakt. Jullie springen met z’n drieën tegelijk en het lukt! Een van jullie drieën gaat, na wat gekibbel, trouwen, een tweede blijft ook in het kasteel. Maar jij trekt verder. Bij het afscheid zeggen jullie om en om nog even de anderen te zullen helpen als die in gevaar zijn. Een tijdje later komen ze jou ook inderdaad helpen. Jij bent ondertussen getrouwd met de mooiste vrouw van het land. Daarvoor moest je eerst wat monsters en zo doden, en inmiddels word je continu belaagd door allerlei ridderfiguren. Iedereen wil immers wel een mooie vrouw hebben. Met je zwaard weet je echter al je concurrenten op afstand te houden. En ook je vrienden helpen je daarbij. Maar ik – want ik heb ook een duistere kant – kom er dan achter dat je zwaard je superkracht is, en ik gooi het in de zee. Je vrienden duiken het dan weer op en alles komt min of meer weer op z’n pootjes terecht. Maar dan beseffen jullie ineens dat jullie derde vriend nog geen vrouw heeft, en dan begint er een tergend lange en saaie zoektocht, waarin…’
‘Ja, stop maar, ho maar. Ik hoor het al. Daar heb ik allemaal geen donder zin in. Ik ga als ik het zo zie liever terug naar mijn moeder. Dan trouw ik wel met zo’n meiske uit het dorp.’
‘Kan ook,’ zei de waarzegster.
‘Maar wacht even, je hebt toch net mijn toekomst voorspeld?’
‘Nou ja, zo goed ben ik daar blijkbaar ook weer niet in.’