Ik ben ooit gebeten door een hond. Door een protestantse hond, natuurlijk! Een katholieke hond zou mij nooit bijten. En die protestantse hond kon er natuurlijk ook niks aan doen dat hij slecht opgevoed was. Ik bedoel: laat een hond met rust en hij zal zich ontwikkelen tot een fatsoenlijke, katholieke hond.
Maar die hond beet me dus. In de avond en in de kroeg en in mijn rechterhand. En het bloedde als een tierelier.
Om het bloeden te stelpen besloot iemand in de kroeg zout in mijn wond te gooien. En hij besloot het niet alleen, hij deed het ook. En het bloeden stelpte.
Iets later, op de EHBO-post in het ziekenhuis, was de broeder helemaal van slag.
“Je gooit geen zout in een wond!” schrok hij.
“Een wond hebben is ook meer een uitzondering dan een regel,” antwoordde ik.
Nu is de associatie ‘zout in wond’ met ‘pijn’ een gangbare.
Maar ik voelde geen pijn.
Was dat dankzij de alcohol? Dankzij de cocaïne? Of de combinatie?
Of omdat de bewuste hond een professional was?
Het was overigens de derde keer in mijn leven dat ik een Tetanusprik moest krijgen. Maar de tweede keer ben ik niet geweest. De vierde keer trouwens ook niet.