De man uit de mist

Waar de leeuweriken de vlinders en kevers lachend tegemoet vliegen, hier niet ver vandaan, tussen de grote open velden met de geuren die op het hongergevoel werken, waar de vertrapte paden de natte sloten vergezellen, liggen de vennen waarvan met zegt dat daar vele manen geleden een man opdoemde elke keer als de mist als een dikke deken over de hele streek lag, meestal in de herfst, de tijd van de lange en donkere nachten. Dat gebeurde één keer per jaar, hooguit twee keer, en niemand had er eigenlijk last van, behalve de burgemeester dan. De man uit de mist liep namelijk altijd regelrecht naar het huis van de burgervader en hij bonsde dan heel hard op de voordeur.
‘Burgemeester, bent u klaar met werken? Heeft u al uw taken tot een goed einde gebracht?’ riep de mistman dan heel hard, met donkere, scherpe stem.
Al vele burgemeesters ging dat zo, en allemaal reageerden ze op dezelfde manier: ze kropen in de hoek achter de kapstok en hielden zich muisstil.
De mysterieuze man uit de mist nam echter geen genoegen met een simpel uitblijven van een antwoord. Hij liep steevast rond het huis en klopte op alle ramen en deuren, zelfs op de eerste etage.
‘Burgemeester, ik weet dat u thuis bent!’ riep hij dan, bijna krakend. ‘Laat u horen! Geef me antwoord! Bent u klaar met al uw taken? Is uw werk gedaan?’
De verschillende burgemeesters lieten zich hierdoor nochtans niet uit het veld slaan! Stoer en vastberaden bleven ze in de hoek achter de kapstok zitten, wachtend tot het gevaar geweken zou zijn.
In de dorpskroeg werd er weleens geginnegapt als er mist opkwam.
‘D’n burgemister mist d’n mist nie, nee,’ lachten ze dan, bijvoorbeeld, maar bij die weersomstandigheid kwam toch iedereen wat voorzichtiger uit de kroeg naar buiten. En dat was niet voor niets. Frits was namelijk door de mist een keer tegen een lamp gelopen, Leo liep in diezelfde mist tegen Frits op, en Geurt, die toch redelijk goed tegen een slok kon, was in dat vage weer tegen flink wat problemen aangelopen, terwijl hij toen zelfs al thuis was!
Al generaties had de man uit de mist met de mist die eromheen hing het dorp goed in bedwang. Je wilde die engerd niet graag tegenkomen. De ergste dingen konden er dan met je gebeuren immers! En vooral burgemeesters voelden die dreiging. Het dorp had er al heel wat versleten door de jaren heen. Een beetje burgemeester hield het nog geen drie jaar uit op zijn post. Er waren zelfs burgemeesters geweest die zich al binnen een jaar en ruim voor de mistige dagen weg hadden laten promoveren. Het waren huiveringwekkende tijden. Op den duur wilde niemand met een air meer burgemeester zijn in het dorp. En daarom besloot een jonge boerenzoon, Jan genaamd, zich kandidaat te stellen. Jan werd spoorslags en zonder morren aangenomen, en op de eerste dag van zijn aanstelling al was het zo mistig dat je niet eens je eigen oogleden kon zien.
‘Burgemeester, bent u klaar met werken? Heeft u al uw taken tot een goed einde gebracht?’ hoorde hij, gepaard gaande met een luid gebons op de voordeur.
Jan zette zich schrap, en met zijn ogen stijf dicht antwoordde hij: ‘Ja, ik ben helemaal klaar vandaag.’
‘Jammer, ik had vandaag net tijd om mee te helpen,’ klonk de stem buiten.