De torenbouwer

Daar waar de bossen sterker en dikker zijn dan de bossen eromheen, waar de bodembegroeiing nergens een uitnodigende toegang lijkt te bieden, hier niet ver vandaan, waar alle schuilplaatsen een zacht en overweldigend netwerk vormen, liet ooit een edelman een toren bouwen, puur om met de esthetische en bombastische waarde ervan zijn vrienden de loef af te steken.
De eerste maanden, bijna het hele eerste jaar zelfs, wilde het helemaal niet vlotten met de constructie, en de bouwmeester die was aangesteld om het geheel tot een goed einde te breien werd hier ook flink chagrijnig door. Elke keer als de eerste laag op de fundering de hoogte van tien meter had bereikt, stortte deze weer helemaal in. En dat was niet de bedoeling. Zo had hij het nooit geleerd op school. Bovendien kreeg hij niet per uur betaald, dus rekken van het karwei was niet in zijn voordeel. De bouwstagnatie lag hem daarom als een steen op de maag. Maar die steen viel van zijn hart toen hij in een zweterige nacht in een profetische droom opgedragen kreeg dat hij de eerste de beste persoon die hij de volgende dag op zijn werkplek tegen zou komen in de muur moest inmetselen; de toren zou daarmee blijven staan, en zijn probleem was daarmee dus opgelost.
De volgende ochtend ging de bouwmeester, nog wat troebel van de droom van die nacht, op pad naar zijn werk. In zijn warhoofdigheid vergat hij zijn lunchpakket, maar zijn vrouw merkte dat op en rende achter hem aan om hem zijn twee boterhammen met hagelslag en drie boterhammen met komijnekaas te overhandigen. Pas op de werkplek kon ze hem inhalen, en zij was daardoor de eerste die de bouwmeester daar zag. Bijgelovig als hij was liet de bouwmeester zijn eigen vrouw in de torenbasis inmetselen.
De toren bleef staan. En nog geen jaar later was het hele bouwwerk grofweg af.
Dat was geen dag te vroeg, want de opdrachtgever vond het onderhand ook welletjes. Toen hij naar de toren kwam kijken in die week, vond hij ook dat die wel af was. De bouwmeester gaf niettemin aan dat er helemaal boven op de toren nog een kleinigheid aan afwerking gedaan moest worden. Lang zou het niet meer duren, had hij gezegd, voor hij via ladders en steigers het bouwwerk beklom voor de laatste werkzaamheden.
De edelman was echter nogal ongeduldig. Door de langzame start van het project had hij nu al erg lang moeten wachten. Wat er boven op de toren zat, kon hij toch niet zien, dus hij vond het geheel eigenlijk al goed genoeg.
Toen hoorde hij een stem vanuit de muur: ‘Haal die ladders en die steigers toch weg. Het is immers uw toren. Als het bouwsel volgens u klaar is, dan is het klaar. Dat is klaar!’
En de opdrachtgever beval de steigers en ladders weg te halen. Dat de bouwmeester nog boven op het monument bezig was en niet meer naar beneden zou kunnen, interesseerde hem niet of was hij inmiddels vergeten.
De bouwmeester rotte weg op de toren, maar de aristocraat maakte flink de blits met zijn pilaar bij zijn vrienden.
De arme kinderen van de bouwmeester hadden eerst hun moeder verloren, en nu waren ze ook hun vader kwijt.
‘Ach ja, dat kan de beste overkomen,’ zei het jongetje.
‘We zijn echt niet de eerste wezen op aarde, en zeker niet de laatste. Dus laten we niet te lang treuren en er het beste van maken!’ zei het meisje.
Drie weken later ging hun hond dood. De kinderen waren niet meer te troosten.