Daar waar nu nog een jaarlijkse bedevaart langs de hoger gelegen bebossing en de lagere weilanden trekt, hier niet ver vandaan, waar de beken elkaar kussen en weer wegduwen, en waar de eekhoorns zich het meest acrobatisch tonen, belde ooit een jongeman aan bij het indrukwekkende huis van de pastoor.
De zielenhoeder zag meteen dat het bezoek niet uit de buurt kwam, en zijn neus voor vreemdelingen beaamde dat.
‘Wat kan ik voor je doen, mijn zoon?’ zei hij, zijn glas champagne verbergend.
‘Welnu, eerwaarde,’ zei de jongeman. ‘Het is een lang verhaal. Ik kom van ver in de hoop van een vloek ontlast te worden.’
De pastoor gebaarde de jongeman binnen te komen, en hij nam hem mee naar zijn achtertuin. Al wandelend langs de langgerekte borders met rozenstruiken, langs de net geschoren buxushaagjes met daarachter een pracht van begonia’s, margrieten en lavendel, en langs statige rijen van moerbei, vijg, kweepeer en andere leibomen, deed de jongeman emotioneel zijn verhaal.
‘Een paar jaar terug was ik hier ook in deze streek,’ zei hij. ‘Het was net na de oorlog. Ik was soldaat, en we vierden de vrede hier op een dorpsfeest met zang en dans, dat ter ere van ons strijders werd gegeven.’
‘Zo zo,’ zei de pastoor, terwijl hij een tros druiven plukte.
‘Met menig boerendochter heb ik een rondedans of een polka ondernomen. Zelfs de horlepiep kwam een keer langs.’
‘Ja ja,’ zei de pastoor, terwijl hij een van zijn papegaaien aaide.
‘Na verloop van tijd had ik wel genoeg gedanst. Maar net toen kwam er een zigeunermeisje mij ten dans vragen. Ik wees haar af. Met een grapje. Ik zei haar dat mijn schoenen versleten waren.’
‘En toen?’
‘Toen vervloekte ze me! Ze vervloekte mijn schoeisel!’
De pastoor gaf de jongeman met een simpele handbeweging aan dat hij even rustig op het marmeren bankje tussen de twee fonteinen midden in de tuin plaats moest nemen.
‘Zigeunerinnen doen dat wel vaker,’ zei de pastoor. ‘Dat is een beetje een traditie in onze contreien. Daar hoef je je geenszins druk om te maken.’
‘Nou, sindsdien zijn al mijn schoenen altijd versleten! Als ik nieuwe schoenen koop, kan ik ze de volgende dag weer weggooien,’ jammerde de jongeman.
Hij wees naar het verlepte voetbekleedsel dat hij op dat moment aan zijn voeten droeg.
‘Betreurenswaardig! Maar wat moet ik met al deze informatie?’ zei de pastoor.
‘U moet mij helpen! U moet de plaatselijke Maria, de Moeder van God, vragen of ze deze vreselijke vloek ongedaan kan maken!’
Op dat moment kwam de huishoudster van de pastoor met een grote schaal met daarop onder andere gebraden zwaan omringd met een carpaccio van in truffelolie gegaarde coquilles aanlopen.
‘Ik ken jou!’ riep ze, toen ze de jongeman zag. ‘Jij wilde niet met mij dansen!’
‘Jij, lelijke en gemene zigeunerin!’ schreeuwde de jongeman, ‘door jou zijn mijn schoenen altijd versleten!’
‘Ik zal je helpen,’ zei de vrouw, en ze pakte de zeis die tegen de pergola stond en hakte met een trefzekere zwaai de voeten van de jongeman af. ‘Nu hoef je je nooit meer zorgen te maken om schoenen!’