Ei-eigenschappen #52

Eerst was Manzoni er, daarna ik. En pas later leerde ik het werk van de zo romantisch op zijn negenentwintigste aan een hartaanval gestorven Piero Manzoni kennen. Vooral zijn witte periode. (Allebei wilden we blijkbaar, al dan niet onbewust, de maaksels van Yves Klein kopiëren.) Het ging mij om de textuur; ik mengde as en tabak door mijn verf – haast altijd olieverf, af en toe alleen gesso. In de nacht schilderde ik het liefst. Bij kaarslicht. De schaduwen van mijn verf waren dan beter te zien, en om de kleur was het mij toch niet te doen. Sowieso gebruikte ik (meestal) maar één kleur. Volgens een bevriend kunstenaar lieten mijn monochrome schilderijen vooral zien dat het vervormbare van het materiaal an sich eigenschappen deelde met de essentiële psychologische aard, wat vandaaruit weer belangrijke gevolgen aansneed voor de kwestie van de menselijke vrijheid. Maar ik was welbeschouwd gewoon te lui om meerdere kleuren aan te schaffen, omdat ik dan tevens meerdere schildersmessen en kwasten moest kopen en/of schoonmaken. En hoewel ik in die dagen nog hoofdzakelijk bezig was met oefenen, voorzag ik mijn eindproducten doorgaans wel van een naam. Zo moeten er kunstwerken van mij met titels als Ei achter twee schuttingen en Op een aardappel lijkend ei in de vorm van een marmot nog ergens op een vuilnisbelt rondslingeren, denk ik.
Maar na verloop van tijd had ik me voldoende bekwaamd, vond ik, en kon ik met wat menens was aan de slag. Voor de mensheid zou ik Madonna met ei gaan maken. Mijn verf was kauwgom, mijn doek was de muur aan het eind van de Pieter Breughelstraat, op de hoek met de Rembrandtkade – mijn route naar het Wilhelminapark. Een paar keer per dag liep ik hier wel om mijn hond uit te laten. En ik had natuurlijk ook – met een prima verhaal achteraf over een conceptueel kunstproject – mijn gekauwde goedje botweg op de grond kunnen mieteren, maar ik wilde niet te boek staan als die jongen die het park bevuilde met zowel hondenpoep als afgedankt snoeprubber. Niet voor niets was ik immers door mijn moeder, buurmeisjes, en ex-verloofden netjes opgevoed. Op het verticale, bakstenen oppervlak van de muur rondom de kerktuin zou niemand last kunnen hebben van de keurig door mij gerangschikte gom. Het kunstwerk was daarmee in feite op voorhand al een groot succes. In de minimale planning van mijn toch expressionistisch bedoelde onderneming stond dat ik met het ei zou beginnen. Van binnen naar buiten. En elke keer als ik langsliep zou ik in één beweging de kauwgom uit mijn mond pakken en op de muur plakken, om uiteindelijk een compositie te krijgen van de Madonna die liefelijk een ei vasthield. Geen hulplijnen, geen schets! Elke keer moest ik vanuit mijn gedachten gulden rechthoeken (middelpunt O op lijnstuk CD van vierkant ABCD geeft met straal OB punt E voor rechthoek ADEF), voor zowel het ei als het geheel, op het steen projecteren. Het was niet minder dan topsport. En al na drie maanden begon mijn schepping een vorm aan te nemen die, zoals dat soms bij het creëren gebeurt, een wederzijdse liefde tussen materiaal en kunstenaar opleverde. Lang zou het niet meer duren voor mijn kunstwerk af zou zijn, wist ik toen.
Maar niet veel later, op de dag dat ik de rechtertepel toe zou voegen, was alle kauwgom ineens weg. Zomaar van de muur gehaald. Vandalen! Cultuurbarbaren! Rekels!