Professor Finkelfuk krabde wat aan zijn sik, glimlachte en zei: “De geschiedenis van het oranje gaat helemaal terug naar de tijd van de Romeinen. Mijn god, alles leek toen wel oranje en dat was het ook. Men kan eigenlijk wel spreken van een plaag. In de middeleeuwen is er toen wat verfijning gekomen. De Arabieren ontdekten het geheim van groenachtig oranje en later volgden kleuren als oranjeblauwig en bijvoorbeeld het nu zeer gewaardeerde witoranjewit…”
Professor Piquaersch viel hem in de rede: “Ja ja, amice, en Marco Polo bracht in 1292 nieuwe mengtechnieken terug naar het westen. De mensen kennen het verhaal, maar ik denk niet dat de mensen thuis dit willen horen. In de moderne geschiedenis is oranje gewoon dé kleur van de jaren ’70 en ’80, vorige eeuw. Werkelijk alles in die kleur roept vergane glorie en passé. Niets van het frisse van geel, niets van het warme van rood. Al met al is oranje een totaal onbeduidende kleur die geen werkelijke emotie oproept.”
“Ja, ja,” vulde Finkelfuk aan, “er zijn inderdaad amper mensen wiens lievelingskleur oranje is. Maar er zijn aan de andere kant ook niet echt oranjehaters. Van de welbekende Adolf Hitler weet men dat hij een bloedjehekel aan de kleur oranje had. Echt fanatiek. Hem zag je bijvoorbeeld nooit met een oranje stropdas.”
Piquaersch: “Nooit. Nooit een oranje stropdas.”
Finkelfuk: “Ook droeg hij nooit een oranje petje.”
Piquaersch: “Inderdaad. Geen oranje petjes. Kwamen er bij hem niet in!”
Finkelfuk: “Toch heeft hij zich gedurende de hele Holocaust niet door die emotie laten leiden. Dat mag ook wel eens gezegd worden. Dat noem ik karakter!”
Piquaersch: “Eh…”
Het tweetal zweeg even. Professor Finkelfuk at in die tijd een Mars, een Snickers of een Twix; dat was niet voor iedereen even duidelijk te zien.
Finkelfuk (nog nakauwend): “Ken je die grap van die gozer die bij de dokter komt met een oranje lul?”
Piquaersch: “Van die jongen die gewoon gezond leeft en zijn avonden vult met porno kijken en paprikachips eten?”