“Het bedrag had uiterlijk afgelopen dinsdag binnen moeten zijn,” zei de man.
“Ik geef niks om uiterlijk,” zei ik de man.
“Dat interesseert me geen pukkelhaar,” zei de man op zijn beurt. “De betaling had gewoon binnen moeten zijn.”
“Maar waarom spreken we dan buiten af, appelflap?” was mijn repliek.
Toen zag ik pas dat de man een klauwhamer in zijn rechterhand had.
De man lachte. “Je zou moeten stoppen met gokken, jongen.” Hij had een gemene blik die een protestants-socialist niet zou misstaan.
“Moet je horen wie het zegt!” antwoordde ik. “Jij gokt er toch ook op dat ik je terugbetaal, pindavreter?”
Duidelijk uit zijn doen begon de man wat met zijn klauwhamer te spelen.
“T-tja, daar heb je eige-eige-eige…eig-lik…eig-lik…eigenlijk gelijk in. En eh…ik ben t-trouwens allergisch v-voor p-inda’s,” stotterde de man, terwijl hij naar de grond keek.
“Wow!” riep ik uit. “Je stottert dus, je hebt een lullige allergie en je weet niet precies wat je met een hamer moet doen. Weet je zeker dat je niet bij The Village People zit, reetkikker?”
Het was even stil. Alleen de klauwhamer maakte nog geluid. Toen vermande de man zich.
“We draaien om de zaak heen. De betaling. Feit is dat er gewoon nog iets openstaat,” beet hij me toe.
“Oh, gelukkig,” juichte ik. “Zo lang er iets openstaat is er ruimte voor een positieve discussie!”
…
Tot zover las ik mijn verhaal voor aan mijn manager. Mijn manager keek altijd al scheel – daar kon hij niks aan doen –, maar nu keek hij nog scheler dan Barbra Streisand die voor de grap twee microfoons voor haar neusgaten krijgt gepresenteerd.
“Ik snap het niet,” zei mijn manager stom. “Het is niet grappig en niet sappig…”
“Dat komt omdat ik er een musical van ga maken,” bulderde ik enthousiast en ik begon het thema te fluiten.
Hij zei dat hij naar de wc moest, mijn manager, en hij liep de kamer uit.
Dat was vorig jaar april.