Schilders die met tempera werken zijn minder lui dan hun olieverfequivalenten. Niet alleen moet je de tempera (meestal op basis van eidooier) steeds opnieuw zelf vers maken, maar ook is de olieverfwinkel van Leo van Zwieten een stuk dichterbij dan de eierhandel van zijn broer Theo. Een voordeel is dan weer wel dat in de straat van de eierhandel volop lood- en kwikverbindingen te vinden zijn, die uiteraard prima gebruikt kunnen worden als pigmenten om allerlei kleuren verf te fabriceren.
Ervaring leert overigens dat tantes en andere mensen tegenwoordig helemaal niet meer zo goed weten hoe ze tempera moeten maken. Terwijl het op zich helemaal niet zo moeilijk is: je begint met het zoeken van een ei. Hoe verser het ei hoe beter. Je hebt eigenlijk alleen de dooier nodig minus de dooierzak. Eitje breken dus, eiwit van dooier scheiden, dooier lekprikken en eigeel in een bakje laten lopen. Je verdunt de ei-emulsie met een paar theelepels water en dan is het, na even goed mengen, tijd om een gedeelte ervan toe te voegen aan wat pigment dat je al klaar hebt liggen (van het drogen en malen van wat besjes of kevertjes of ander moois dat onze natuur te bieden heeft).
Een groot aanhanger van het gebruiken van tempera was de Italiaanse schilder Cennino d’Andrea Cennini, die leefde rond 1400 en vooral bekend is om het schrijven van een kunstenaarshandboek: Il Libro dell’Arte. Dat boek bevat allerlei trucs en technieken voor onder andere het hanteren van kwastjes en het schilderen op panelen, vooral gericht op de kunstopvatting van de middeleeuwen en de vroege renaissance; het postmodernisme komt bijvoorbeeld helemaal niet aan bod. Cennino moet net als andere temperaverwerkers enorm geduldig zijn geweest (of juist uitermate zenuwachtig). Tempera droogt namelijk heel erg snel. Is het water uit de olie-in-water-emulsie eenmaal verdampt, dan denatureren ook de eiwitten en ontstaat er een zeer sterke, niet meer oplosbare verflaag.
Het is dus zaak de tempera vlot op te brengen, waardoor schilderwerk met die methode meestal wat streperig overkomt. Er valt ook niet nat-in-nat te penselen, zoals met olieverf; graduele overgangen van licht naar donker of van kleur naar kleur zijn daarom haast niet mogelijk. Om dit toch nog enigszins voor elkaar te krijgen zijn met tempera tergend veel arceringen nodig.
Alleen al om het verschil in subtiliteit van het resultaat bij het gebruik van tempera of olieverf moet geconcludeerd worden dat Rembrandts De anatomische les van Dr. Nicolaes Tulp met laatstgenoemde verfsoort moet zijn geschilderd. Van Rijn zet hier een prachtig en zeer verfijnd schouwspel neer, dat misschien qua opstelling niet helemaal klopte met een soortgelijke situatie (zonder tussenkomst van een schilder), maar dat toch heel natuurgetrouw overkomt.
Rembrandt was zeker niet lui (zie eerste regel). Omdat het schilderij van Dr. Tulp echter in opdracht gemaakt werd, leek het hem uiteraard geen goed plan om de met blosjes op de wangen geschilderde geldschieters te lang boven het decomposterende (en uiteindelijk naar rotte eieren ruikende) lijk van crimineel Aris Kindt te laten hangen. Had hij het schilderstuk met eenzelfde uitkomst met tempera willen bewerkstelligen, dan had dat zo lang geduurd dat het geduld van zijn mecenassen in dezen halverwege toch wel op was geraakt. Onze grootste Hollandse meester koos hier dus geen eieren voor zijn geld.