Lauenburger-principe

Bij de jaarlijkse Classic Car Rally van ons durpke onlangs werd de 1e plaats gedeeld door een donkerblauwe auto, die gesponsord werd door een bedrijf dat de monitoring doet voor adviseurs van cursussen over het regelen van trainingen, en een beige auto, die gesponsord werd door een bedrijf dat trainingen verzorgt voor het geven van cursussen in het coachen van monitoring. De bestuurder van de beige oldtimer zei na afloop: ‘Gaaf dat er zo veel aandacht voor deze sport is, en zo’n verscheidenheid aan sponsors!’
Zijn bijrijder voegde er nog aan toe: ‘En precies toen we finishten, ging de zon ineens schijnen. Dat kan geen toeval zijn!’
Is, mogen we hopen, bedoeld als grapje, dat laatste. Maar humor voortkomende uit zelfspot is wel grappiger dan die die uit een vorm van hoogmoedswaanzin is gegroeid. Natuurlijk kan het wel toeval zijn dat de zon gaat schijnen als je over een of andere streep rijdt. Sterker nog: het ís toeval. (Wetende dat de finish van de rally zich niet aan het einde van een donkere tunnel bevond.)
Dat je naar beneden valt als je met je klassieke autootje uit een vliegtuig springt, dat is wel een voorbeeld van geen toeval. Dat de deurbel bij je thuis gaat op het moment dat op televisie ook de deurbel klinkt niet. De zwaartekracht heeft ons nog nooit in de steek gelaten – de programmering op tv wel, maar dat is een andere kwestie.
Maar als twee gebeurtenissen tegelijk of vlak na elkaar plaatsvinden hoeft dat dus zeker geen oorzakelijk verband tussen die twee te betekenen. Ze kunnen par hasard samenvallen, of er zou ook nog een derde gebeurtenis kunnen zijn die de trigger van het geheel is. Als twee kegels vallen kan de een de ander om hebben gestoten, maar er kan ook tegen beide kegels een bal gerold zijn. En het kan zelfs zo zijn dat oorzaak en gevolg zo dicht bij elkaar liggen dat de volgorde verkeerd wordt gezien. De kans dat de onbaatzuchtige jongen bij de bank die jouw beleggingsportefeuille regelt bepaalde causale verbanden misinterpreteert, is dan ook groter waarschijnlijk dan je (eigenlijke) winstmarge. (Met een auto gaan toeren is voor zo’n piepeltje overigens wel een logisch gevolg – op een gegeven moment is zijn verzameling manchetknopen namelijk compleet.)
Toch is het goed haarkloverij soms fijn in het daarvoor bestemde vakje te laten liggen. Iemands taaluitingen hoeven niet altijd onder een loep te worden gelegd. Dat leren we van het Lauenburger-principe: natuurlijke, ongedwongen communicatie gaat nu eenmaal gepaard met ‘onvolkomenheden’.
Het heeft wel iets moois dat mensen niet te veel vooraf afwegen en op voorhand corrigeren wat ze gaan zeggen. Communicatie mag juist – behalve wellicht in bepaalde professionele sferen – een heel natuurlijk karakter hebben, met alle onhandige uitingen van dien.
De meesten van ons praten het prettigst door het gewoon onbezonnen en onbelemmerd te doen, maar vormen van verwachte maatschappelijke correctheid door uitgebreide instructie, planning en manipulatie zorgen er soms jammer genoeg voor dat enkelen hun motivatie voor spontaniteit verliezen.
Om elkaars taalstruikelingen heen manoeuvreren houdt de puurheid van communicatie in stand. En het is ook niet handig om op elke slak zout te willen leggen. Er komt namelijk een dag dat je een slak tegenkomt en dat je toevallig geen zout bij je hebt.