De vis van kennis

In het reliëfrijke landschap tussen de bloemrijke weiden en de welige graslanden, waar de vuursalamander graag in de dikke laag van traag verterende bladeren kruipt, en de talrijke steenvliegen, kokerjuffers en haften op hun hoede zijn voor de grote gele kwikstaart, hier niet ver vandaan, kronkelde ooit nog meer dan nu een prachtige en sprankelende beek, en langs de kant daarvan zaten eens twee jongens te vissen. Om te laten zien dat ze hun activiteit serieus namen en niet lukraak bezig waren met een willekeurige onkuisheid tegenover de natuur hadden ze zelfs hengels bij zich. En ze visten op iets speciaals. Met een simpele kabeljauw of een marlijn namen ze geen genoegen. Nee, ze hadden gehoord – van niemand minder dan een verzekeringsagent – dat in het beekje de Zalm van Kennis moest zwemmen. At je van die vis, dan werd alle informatie van de wereld aan je geopenbaard.
Uiteraard liet die Zalm van Kennis zich niet zomaar vangen. Daarom probeerden onze twee vrienden allerlei werptechnieken uit.
‘De dobber creëert op deze manier een circulaire weerstand tegen de lucht. De druk langs de lijn stijgt en als de druk achter de dobber lager is dan aan de voorkant begint hij te draaien door de lucht die er doorheen stroomt,’ zei een van de jongens tijdens zijn worp, om vergeefs de theorie erachter uit te leggen, en prompt had hij beet.
Het bleek de Zalm van Kennis te zijn. De jongens herkenden het beest meteen. De vis had namelijk een bril op.
‘Eet jij maar als eerste,’ zei de oudste hengelaar quasibeleefd tegen de jongste.
‘Ik? Waarom jij niet?’
‘Omdat ik nog nooit vis gegeten heb. Ik weet niet hoe je die moet kauwen.’
De twee besloten de vis in een holle boom te verstoppen en eerst even in de dichtstbijzijnde bibliotheek een en ander op te zoeken over het eten van vis.
Na een week kwamen ze terug, met een zak rijst en een recept om sushi te maken.
‘Ah, de geur van trimethylamine! Zo ruikt de visboer bij ons in het dorp ook altijd, dus dat is alvast een goed teken,’ zei een van de knullen bij het weer tevoorschijn halen van de zalm.
En nog geen kwartier later waren ze volop aan het smullen van de gemaakte hapjes maki en nigiri. Maar twee moeizame sudokupuzzels later werden ze ineens heel erg ziek allebei. Ze moest overgeven, kotsen, en braken, en ze werden ook nog onwel.
‘Excuses, ik ben heus niet aan het spugen omdat jij zo lelijk bent,’ zei het ene ventje.
‘Ingelijks,’ gaf het andere ventje als respons. ‘Je bent werkelijk onooglijk, en er zijn geen dagen waarop ik niet misselijk word van jouw aanblik, maar dat ik nu mijn maaginhoud aan de buitenlucht toevertrouw heeft daar niets mee te maken, geloof me.’
Ze wisten natuurlijk allebei maar al te goed dat ze beroerd waren geworden van het eten van de Zalm van Kennis. Dingen weten was blijkbaar heel erg slecht voor je, beseften ze.
En zodra ze niet meer scheel keken, schreven ze zich uit bij hun school, verbrandden ze al hun boeken, beloofden ze elkaar plechtig nooit meer iets te willen weten, en maakten ze zich klaar voor een lang en gelukkig leven.