Er was onlangs nogal wat ophef in ons dorp over een jongerenontmoetingsplek vlak bij een van de gemeentegrenzen. Vooral de wijk die op een steenworp (maar dan wel een worp van een goed getrainde jongeling) afstand van de plek begint, meent kabaal te moeten maken. Een zelfbenoemde woordvoerder hiervan, een man die bedrijfsmatig de coaching verzorgt van adviseurs die zich richten op de monitoring tijdens trainingen en die volgens enkele buurtgenoten ook een expert is in het dingen zeggen, had het volgende te melden: ‘Ja, wij gunnen de jeugd natuurlijk alles, maar wij dachten dat het bij ‘ontmoeting’ dus om de specifieke definitie ‘elkaar treffen’ ging, en niet dat het de bedoeling was dat men daar dus apathisch en hinderlijk bleef plakken.’
En ergens hebben deze omwonenden ook wel dubbel en dwars gelijk. Naast de legio voordelen van een jongerenontmoetingsplek heeft ze bovendien een nadeel: ze trekt namelijk jongeren aan. Maar argumentatie van de buurtbewoners dat de bewuste zithoek de lelijkste is die ze ooit gezien hebben, valt daarbij gevoelsmatig toch wel in het niet. De kans is ongeveer de helft van nihil dat men een gedegen esthetisch onderzoek heeft gepleegd naar verschillende jongerenontmoetingsplekken in ons land of eventueel de rest van de wereld.
Context blijkt maar weer een lastig iets. Het verlies ervan laat de natuurlijke ambiguïteit van woorden gelden. Met een uitleg kan bijvoorbeeld ineens duidelijk worden dat het voorgaande eerder ironisch dan letterlijk bedoeld was. Andersom kan het verwijderen (lees: niet vermelden) van een omringende passage juist een venijnige tactiek zijn om de strekking van een uiting te vertekenen. Als we van onze bovengenoemde spokesperson enkel de soundbite ‘wij gunnen de jeugd natuurlijk alles’ citeren, en verder niets dus, dan doen we uiteraard geen recht aan zijn feitelijke uitspraak. Het is daarom goed om te beseffen dat we, gevoed vanuit onze welwillendheid, altijd voldoende context aan moeten bieden om de betekenis van het gezegde niet verkeerd voor te stellen.
Niet iedereen heeft standaard hetzelfde begripskader, immers, en proactief gaat men zelden op zoek naar elkaars perspectief. Sterker nog: men heeft over het algemeen weinig behoefte aan andermans context en blijft het liefste bij zijn eigen vertrouwde web van denotaties en connotaties. Toch moeten we ons hier, om een communicatie effectief te maken, overheen zetten – zo predikt de veelgeprezen psycholinguïst Krämer in ieder geval in zijn wat cynische discourstheorie.
Even – wellicht overbodig – de paradox (die niet echt een paradox is) van Krämer in herinnering brengen: het verkrijgen van nieuwe kennis doet ons pijn, maar we hebben haar nodig om onze macht te vergroten.
We voelen ons veel te veel op ons gemak met wat we al wisten en vonden om dat waar we (nog) niet aan hadden gedacht, wat we niet hadden verwacht, zomaar aan te nemen. Dat is wat Krämer met het eerste deel van de paradox aan wil geven. Maar – en hier komt het cynisme om de hoek kijken – Krämer is daarnaast stellig van mening dat macht een van de weinige herkenbare doelen is geworden in een communicatie. En macht wordt nou eenmaal meer en meer levensvatbaard met de input van nieuwe informatie.