Ei-eigenschappen #51

Eieren zijn zo in onze cultuur ingebakken, dat je hun aanwezigheid daar niet zomaar in een paar generaties uit kunt tikken. Al op jonge leeftijd worden onze kinderen blootgesteld aan eierspelletjes, die allemaal als opvoedkundige factor het streven naar gezamenlijk profijt en het stellen van prioriteiten omklemmen. Tijdverdrijf met eieren heeft daarbovenop nog in zich dat het een manier van denken stimuleert die betrekking heeft op meerdere levensfacetten die elkaar aanroepen om tegelijkertijd vanuit twee kanten een probleem te onderzoeken. (Ik heb hier zelf vroeger nog boeken over volgeschreven, waarna ik mijn bibliotheekkaart kwijtraakte.)
De wat ouderen onder ons krijgen waarschijnlijk warme gevoelens bij het horen van termen als eilopen, eihappen en eiertje leggen. Maar ook deze vorm van educatieve verstrooiing gaat natuurlijk met z’n tijd mee.
Een hip spel tegenwoordig is eierdopamine-mutte. Bij eierdopamine-mutte gooit men een gekookt ei – recht uit de pan, heet dus – over. Maar men mag pas gooien als men een voorbeeld kan geven van waar de psychotherapie een lezing van de Bijbel misbruikt. Het moge duidelijk zijn dat dit spel voortkomt uit de running gag van onze jeugd dat psychiaters en soortgelijken niet in staat zijn een fatsoenlijke eigen taal van symboliek te ontwerpen.
Een ander modern kinderspel, haasje vangen genaamd, is terug te voeren op de aanname dat de mens maar 10% van zijn kniegewricht gebruikt. Ieder kind krijgt een touwtje en bindt daar stevig een ei aan vast. Vervolgens gaan de jongelui rondrennen, het ei achter zich aan slepend, en proberen ze elkaars ei kapot te trappen – wat alleen mag als onderbeen en bovenbeen eerst een hoek van minstens negentig graden hebben gemaakt (om het even welke kant op).
Dikke pret allemaal, dat lijdt geen twijfel, en het komt soms bijna tot het punt dat het genoegen van de ene handeling naadloos overgaat in de vreugde van de daaropvolgende manoeuvre. Maar veruit het meest gespeelde spel uit het pretspectrum van onze prille jongeren is vooralsnog naamloos en kent een verplichte deelname van de ouders. De regels, en vooral de voorbereidingen, zijn wellicht wat omslachtig, maar het plezier dat het uiteindelijk oplevert, is met geen bestsellerauteur te beschrijven.
Welnu, eerst pakken de kinderen een mand met een stuk of twaalf eieren, met een marge van één. Deze worden minstens anderhalve meter van elkaar verstopt – een maximumafstand tussen de eieren is er echter niet bij dit spel. Enkele andere kinderen zetten ondertussen op een tafeltje aan de straatkant een mixer, een watervaste stift, een muntje van vijf cent, een doosje lucifers, en een tobbe vol verf die nooit meer uit je kleren gaat klaar. Dan wordt de timer gezet, en de ouders mogen op pad, gewapend met een kompas en een verrekijker. Belangrijk daarbij is ook dat niemand zijn eigen jas mag dragen. Het zoeken kan best een tijd duren, krijgen de ouders te horen, en ze mogen pas terugkeren als ze alle elf, twaalf, of dertien eieren gevonden hebben. Om het geheel te kunnen blijven overzien, volgen daarna pas verdere instructies.
Het uitgebreide uitzwaaien is altijd een leuk, bijna aandoenlijk onderdeel van dit spel.
En dan, als de ouders weg zijn, doen de kinderen de huisdeur op slot, zetten ze de eieren in de koelkast, en gaan ze met hun videogame verder, uiteraard met de nodige voedzame chips en fitnesscola binnen handbereik.