Ei-eigenschappen #11

In de regel spreken Engelse punkers en hun nakomelingen geen woord Nederlands. Enkelen van hen kennen wel het meest gangbare Duitse woord voor faeces, hoewel een Nederlandse equivalent ervan toch dichter bij de Engelse variant in de buurt komt. Plaatst men deze vertalingen van ontlasting naast elkaar dan valt onder andere op dat in het Duits voor dit woord op schrift de lettercombinatie ei wordt gebruikt en in het Nederlands de samenvoeging ij. We zien eenzelfde verschijnsel ook bij het Duitse woord voor tijd: Zeit. En bijvoorbeeld bij voorbij: vorbei. Die geschreven ei in het Duits heeft niet dezelfde klank als in het Nederlands, maar neigt juist meer naar zoals wij doorgaans ai uitspreken. De ij komt niet voor in het Duitse schrift, en sowieso heeft die taal voor de ai-klank enkel die ei. (In eigennamen, zoals Mainz en Rainer, is wel de ai aanwezig, maar daar is toch wel een nuanceverschil in de uitspraak te horen. De ei-klank in het Duits is vlakker, en bij de ‘ai-klank’ wordt de a meer aangezet. En, ach, uiteraard maakt het ook wel uit welke Duitser aan het praten is. Het boterige neusgeluid van Udo Lindenberg is anders dan de energetische dictie van Klaus Kinski. Als Udo een tekst van Klaus zou opzeggen, neem iets als ‘Ich hab eine Peitsche genommen und hab ihm in die Fresse gehauen!’, dan zou het eerder klinken als ‘Himbeeren, ja, Himbeeren, und Vodka! Keine Panik. Alles klar?’.)
Al met al heeft het Duits voor die ene klank dus maar één schrijfwijze nodig. Tja, waarom zou dat in het Nederlands dan niet ook kunnen? Waarom schrijven we niet altijd een ei als we een ei horen? De schrijfvorm ij voegt mijns inziens niet veel toe; het betreft gewoon een spellingsdingetje. En spelling gaat over afspraken en is dus ondergeschikt aan het leven an sich.
Ooit waren de ei en de ij echt verschillende klanken. De ij komt voort uit een verlengde i. Deze diftong (of tweeklank, een klinker die anders begint dan hij eindigt) is waarschijnlijk ontstaan in Brabant, zoals zoveel goede dingen. Een woord als schrijven werd in het Middelnederlands (zo tussen 1200 en 1500 na het jaar nul) geschreven als sc(h)riven, maar om een extra aanwijzing te geven dat de uitspraak van die i lang moest zijn werd die op het papier verdubbeld: sc(h)riiven. En zo in de zestiende eeuw werd die aaneenschakeling ii steeds minder als een ie en meer als een ei uitgesproken. Ook kreeg het tweede i’tje een boogje erbij; dat vond men praktischer en waarschijnlijk tevens mooier. (In de Middeleeuwen werden er overigens vaak nog geen puntjes op de i’s gezet.)
De ei veranderde tussen 1500 en 1700 langzaam in de ei-klank die we nu kennen. Daarvoor, in het Middelnederlands, klonk de vocaalverbinding als een ee, en later als een ai (zoals nu nog steeds in het Duits blijkbaar). Aan het begin van de achttiende eeuw klonken de ei en de ij dus hetzelfde, en min of meer sindsdien vormt de schrijfwijze van de gesproken tweeklank ei ook een ongemakkelijkheid in onze spelling.
Er zijn woorden die een noemenswaard betekenisverschil kennen als ze met een ei of een ij gespeld worden. Neem peil en pijl. Of vleien en vlijen. Maar zo erg hoeft het niet te zijn om nooit meer van je grappige oom te horen: ‘Ben jij de leider van het clubje? Met de lange ij zeker!’
‘Jij wordt inderdaad met een lange ij geschreven,’ is dan altijd de beste respons, hoewel je in de nieuwe spelling jij als jei zou moeten schrijven, en schrijven als schreiven.