Het was onlangs warm in onze gemeente. Zeg maar gerust heet. En dat haalde zowaar het landelijke nieuws. Zelfs de uiterst populaire maandelijkse training in het gemeenschapshuis betreffende de monitoring van cursussen voor adviseurs werd vanwege de extreme hitte afgelast. En de mussen, die namen niet eens de moeite om op het dak te gaan zitten.
Zoals altijd werd er vanuit het hele land jaloers naar ons dorp gekeken, en het duurde dan ook niet lang of er werden elders ook temperatuurmetingen gedaan die records braken. Omdat het warm is, geeft een thermometer bijvoorbeeld 35,6 graden Celsius aan; de vloeistof in de glazen buis zet immers uit bij stijgende temperatuur. Toch levert de beleving van zo’n instrument en van temperatuuraanduidingen in het algemeen bij tijden een verkeerde gevolgtrekking op: het is (bijvoorbeeld) 36,4 graden Celsius en dús is het warm. Het klopt an sich wel, maar de volgorde deugt niet echt.
Dat lijkt op iets uit het boekje van ‘de straat is nat en daarom regent het’, maar dan met sneeuw. Straten kunnen doorgaans heel goed nat zijn omdat net alle huisvrouwen in de buurt hun schoonmaaksopje naar buiten hebben gegooid. Sneeuw verandert de zaak. Als het sneeuwt worden straten bedekt met sneeuw. Dat is de volgorde. Maar als de straten bedekt zijn met sneeuw is het toevallig ook een geldige conclusie dat het dan wel moet sneeuwen of hebben gesneeuwd; in de normale wereld is sneeuw gekoppeld aan sneeuwval. Een andere gangbare verklaring voor de aanwezigheid van sneeuw op straat is er niet. (Filmsets van kerstfilms et cetera laten we hier even buiten beschouwing.)
Een onoverkomelijke fout is het in de gesprekken van het dagelijkse leven niet te noemen, en de meesten onder ons zal het niet eens als zodanig opvallen. Een ‘groter als ik’-voorval wordt veel eerder als een valse noot gezien, en ook veel vaker en uitgebreider besproken. Maar zelfs daar hoeft er in wezen geen stront aan de knikker te worden gedetecteerd. Tenminste, als je het communicatiewetenschapper Thomas Bossle zou vragen.
In zijn theorie, waarin het Bossle-effect een prominente plek heeft, zet hij uiteen dat versprekingen en verschrijvingen juist iets toevoegen aan de communicatie. Op verschillende niveaus zelfs: bewust, omdat er juist meer aandacht wordt gegeven aan wat er oorspronkelijk (in plaats van de fout) bedoeld werd, en onbewust, omdat er nieuwe, onverwachte informatie wordt aangeboden.
En daarom moeten deze ‘defecten’ juist omarmd worden en niet verguisd, vindt Bossle. Want wat doorgaans als een remedie wordt beschouwd, het botweg verbeteren van de ander dus, is eigenlijk een proces dat bestaat uit het aanzetten van de gesprekspartner om zich te conformeren aan een consensusvisie op de taalvaardigheid die door hun nonchalante, foutieve uitingen dreigt te worden ondermijnd. Het resultaat van te veel corrigerende bemoeienis is, volgens Bossle, dat de gecorrigeerde alleen maar verder vervreemdt, zowel van zijn taal als van anderen – terwijl communicatiemisslagen juist als een zeer rationele reactie moeten worden gezien op een door de mens ingerichte wereld die in best wat opzichten niet bepaald volmaakt is.