Sigaretten en andere rookwaar zijn onlangs, na een vurige demonstratie, compleet uit onze gemeente verbannen. Een dorpsgenoot had ergens gehoord of gelezen dat je van roken doorgaans gaat hoesten en dat mensen die hoesten in de regel ziek zijn. Hij merkte tijdens een verkoudheid ineens op dat hij een sigaret aan het roken was – en zo kwam de bal aan het rollen. Roken zou ongezond zijn. (Later schreef die dorpsgenoot in zijn dagboek: ‘Ik was vanmiddag wat snotterig, maar toch professioneel online advies aan het geven over trainingen van de coaching tijdens het geven van cursussen. Plotseling werd ik overmeesterd door een geforceerde uitademing, waarbij mijn stembanden gewelddadig uiteen werden geduwd en ik getuige was van een soort knallend, krassend geluid. Van schrik liet ik mijn sjekkie vallen.’) Niet voor niets waren er tot voor kort geregeld op strategische plekken in onze gemeente spandoeken met teksten als ‘Hoesten gebeurt onder dwang van virussen en bacteriën, dus stop met roken!’ of ‘Roken los je niet op door besmettelijke aerosoldruppels in je elleboog te hoesten!’ te vinden. En van het een verdween het ander.
Wel hebben we hier te maken met een nogal rare doorgeefredenering, meen ik. Mensen die hoesten (x) zijn ziek (y). Rokers (z) hoesten (x). En dus zijn rokers (z) ziek (y). Dat het woord hoesten uit het ene argument precies past op het woord hoesten van het andere argument geeft niet per se aan dat die twee argumenten daarom met elkaar verbonden moeten worden. (Zelfs een beetje virus voelt zich te goed voor een dergelijke overhaaste connectie die alleen gestuurd wordt door wat rijmreceptoren.) Maar deze vorm van flikflakargumentatie buiten beschouwing latend is het ook niet correct om een algemene regel te pas en te onpas toe te passen. Meer nog dan dat zelfs: geen enkele regel is zo algemeen dat hij geen uitzondering toelaat – zeker in irrelevante situaties. Dat is toch wel als een vuistregel te beschouwen.
Het is te hopen dat het anti-rookwaarcomité wist dat ze hun uitingen deden vanuit statistische generalisaties – waarbij atypische gevallen dus voor het gemak buiten beschouwing werden gelaten. Sowieso moet de tekst bij hun ophef waarschijnlijk niet al te letterlijk geanalyseerd worden. In veel gevallen zegt de manier waarop een boodschap gebracht wordt beter iets over die boodschap dan de inhoud van die boodschap zelf.
‘Ah, de stelling van Kastein!’ hoor ik een enkeling van u nu zeggen. Thomas Kastein had hier inderdaad een mooie theorie over, en het is jammer voor hem dat de veel extravertere Marshall McLuhan stomtoevallig in dezelfde maand met precies dezelfde quote, namelijk The medium is the message, naar buiten kwam. Kastein werd zelfs nog beschuldigd van plagiaat. De kranten stonden er vol van, ruim een halve eeuw geleden.
Maar Kastein en McLuhan hadden het niet over hetzelfde. McLuhan bedoelde het veel breder, meer gericht op de media als artefacten – dat bijvoorbeeld een televisietoestel een heel andere invloed op de samenleving heeft dan een radioapparaat.
Kastein bedoelde het kleiner, persoonlijker – juist de intermenselijke taaloverdracht. Tegenwoordig zou hier de term non-verbale communicatie gebruikt worden. Dingen als mimiek, intonatie en lichaamshouding krijgen daar een rol. Maar Kastein zag dit dan weer breder: ook geschreven taal (bijv. gebruik van kapitalen of uitroeptekens) betrok hij bij zijn theorie.