Drie keer per hallo een capsule


Gaius van den Straat had zijn naam niet mee. Dat werd versterkt toen zijn ouders vonden dat het nodig was de familienaam Van de Richel in Van den Straat te veranderen. Daarvoor kon hij nog vrede hebben met het feit dat hij Gaius genoemd was – de sjieke variant – en niet Gajes, zoals veel van zijn neven in hun paspoort hadden staan. Maar Gaius moest blij zijn dat hij normale ouders had, zei zijn moeder altijd. Ouders waren in zijn familie niet zo vanzelfsprekend, moeten we weten. Zijn moeders vader bijvoorbeeld was vroeger opgevoed door een stel wilde bananen. Toen hij een jaar of veertien was werd hij gevonden in een steegje. Bemoeienissen van talloze op zichzelf geilende artsen en maatschappelijk werkers zorgden ervoor dat Gaius’ opa uiteindelijk recht leerde lopen, maar het bleek echt onmogelijk om hem nog een taal te leren spreken.
Nou, dat Gaius ouders had daar was hij zeker blij om en dat ze daarnaast wellicht ook nog normaal waren was voor Gaius zowel irrelevant als gerelateerd aan een maatstaf waar hij zich juist niet aan wilde conformeren. Maar door zijn ouders, zijn vader in het bijzonder, kon Gaius doen en laten wat hij wilde. Dat kwam omdat zijn vader uitvinder was van een inkt die niet alleen onzichtbaar maar ook onhoorbaar was, wat hem en dus het hele gezin bij de verkoop aan diverse geheime diensten miljoenen, miljoenen en nog eens miljoenen had opgeleverd. De onzichtbare, geluidloze inkt was meteen de laatste uitvinding van Gaius’ vader. Zijn aankondiging van de uitvinding van antizout, tegen hoge bloeddruk, was veelbelovend, maar daar bleef het ook bij.
Gaius had dus alle tijd om zich te vervelen en in dat proces een psychiater te betrekken.
Toch was zijn serieuze artsenbezoek van korte duur. Op achtjarige leeftijd ontdekte Gaius namelijk dat zijn psychiater dyslectisch was, wat zijn vertrouwen in diens expertise nogal deukte. Na die openbaring bleef Gaius nog wel braaf op zijn afspraken komen; hij maakte alleen geen aantekeningen meer als zijn psychiater iets zei.
Zo groeide er met de jaren een vriendenband tussen Gaius en zijn psych. Een vriendschap die blijkbaar zo sterk was dat de zielenknijper op zijn sterfbed Gaius iets belangrijks meende mee te moeten delen. Voor de goede orde mocht Gaius plaatsnemen op het sterfbed en ging de psychiater ernaast op een stoel zitten.
“Het slecht!” zei de psychiater.
“Sorry?” zei Gaius.
“Het slecht!” zei de zenuwarts nogmaals.
“Nou, het spijt me,” zei Gaius. “Ik ben ervan overtuigd dat je het goed bedoelt, maar ik versta er nog steeds geen scrotum van.”
De psychiater pakte een papiertje. “Pen!” zei hij.
“Nee, papier!” zei Gaius. “Je bent aan het malen.”
Op dat moment viel de psychiater dood neer. Gelukkig had Gaius voldoende fantasie om zich in te beelden dat wat zijn vriend als laatste woorden had iets was wat Gaius toch al van plan was om te ondernemen: het organiseren van een flowerpowerherdenking. De flowerpower was dan wel al meer dan veertig jaar voorbij, maar volgens Gaius mocht men nooit vergeten wat er allemaal gebeurd was.
Na zeventien minuten ploeterende voorbereiding merkte Gaius dat er nogal wat tegenwerking speelde. Zo was het volgens de wet verboden om evenementen te organiseren met gebruikmaking van vermeldingen of voorstellingen, die aan de evenementen eigenschappen toeschrijven inzake het voorkomen of tenietdoen van eenzaamheid of somberheid van de mens, of die toespelingen maken op zodanige eigenschappen. Gaius had daarom geen zin meer om zich te vermoeien en besloot dat al het andere zinvoller was dan het organiseren van een flowerpowerherdenking. Bovendien had hij voldoende inbeeldingsvermogen om de wereld zo te begrijpen dat zijn vriend de psychiater op zijn sterfbed had bedoeld dat Gaius meer tijd aan labbekakken moest besteden.
En zo geschiedde.