Op de redactie van het Dagblad van het Zuidzuidwesten was het onrustig. Zelfs bij de buren, viswinkel De Blauwe Aap, was dat maar al te goed merkbaar.
Met een tirade van zeker een kwartier liet hoofdredacteur Harco Witteveen weten dat topjournalist Rudy van Beurden bij hem moest komen.
Trillend – hij had het koud – deed Rudy de deur van het kantoor open en ging naar binnen.
‘Rudy, je verhaal stinkt!’ bulderde Witteveen meteen. ‘We krijgen klachten.’
Rudy protesteerde door de zeggen dat hij moest protesteren en vervolgde met een betoog dat hij zijn geheime bron niet prijs zou geven. Maar de inhoud van zijn vorige artikel klopte gewoon, meende hij.
‘Vijfennegentig procent van de bankiers heeft nou eenmaal een cd of lp of muziekcassette van Phil Collins in zijn bezit of ooit gehad,’ zei Rudy verontwaardigd. ‘Minstens! Ik heb het zelfs nog een keer of twee gedoublecheckt!’
‘Dat weet ik ook, Rudy. Dat geloof ik ook!’ zei Witteveen. ‘Je bent een prima journalist. Niet voor niets de hoogst betaalde. Vele prijzen heb je gewonnen. Sommige daarvan heb ik persoonlijk nog aan het bord in de gang toegevoegd: Unox-prijs voor de beste slagzin 2008, Duyvis-prijs voor de beste slagzin 2006, Campina-prijs voor de beste slagzin 1995. Dat is allemaal niet niks. Maar het heeft wellicht niet met de journalistiek an sich te maken, Rudy. Ik heb het artikel ook gelezen. En mijn hele kantoor rook daarna ineens naar poep. Ik weet ook niet hoe het kan. Lees zelf dan eens!’
Rudy zette een paar grote ogen op en keek daarbij verbaasd. Hij pakte de krant die op het bureau voor hem lag en begon hardop te lezen.
In de vijfde zin moest Rudy kuchen.
‘Kan er een raam open?’ vroeg hij.
‘Nou, zie je nou wel?’ gaf Witteveen als reactie, met een soort tentoonspreidend gebaar. ‘Of beter: ruik je nou wel?’
Rudy schrok. ‘Ik schrik hiervan,’ zei hij. ‘Was dit misschien ook al het geval bij mijn artikel over nakomelingen van beroemde dieren en planten uit de geschiedenis? Of mijn wetenschappelijk journalistiek stuk over druifloze pitten?’
‘Het zou veel verklaren,’ zei Witteveen.
Om zijn verongelijktheid kracht bij te zetten liet Rudy zich op de grond vallen. Liggend op de groene en witte tapijttegels schreeuwde hij: ‘Nee! Waarom ik? Waarom nu? Ik kan geen stank aan mijn stukken gebruiken nu. Ik zit verdomme net nu zowel midden in als boven op hét artikel dat mijn carrière moet maken!’
‘Wat ben je aan het schrijven dan?’ vroeg Witteveen zachtjes, in de hoop dat zijn toon Rudy ook zou kalmeren.
Het lukte deels. Rudy krabbelde overeind. ‘Ik ben iets aan het schrijven over religieuze souvenirs,’ zei hij. ‘Hemelsbreed en wereldwijd! Uit goede bron weet ik dat relikwieën bijvoorbeeld niet afgeprijsd worden als de heilige of godsdienstige kracht na jaren is afgenomen. Pure oplichterij dus!’
‘Misschien dat we je verhaal aan Philippe kunnen geven,’ zei Witteveen. Hij opende zijn linkerbureaula, pakte een mandje en zette dit op het bureau. ‘Stop het hier maar in, Rudy. Laten we het niet moeilijker maken dan het al is.’
‘Nee, Witteveen, niet mijn perskaart, niet mijn pen!’ zei Rudy. ‘Hoelang kennen we elkaar al?’
‘We hebben met de hele redactie lang en uitvoerig overlegd,’ zei Witteveen. ‘We kunnen je stank niet gebruiken. Niet nu. Niet met de reorganisatie. We willen dat je een tijdje vakantie neemt. Stop je perskaart en je pen in het mandje, Rudy. Je bent voor onbepaalde tijd geschorst. Betaald verlof, dus maak je geen zorgen. We wachten gewoon af tot de stank is overgewaaid.’
Rudy wist dat hij geen keus had en deed wat hem gevraagd werd.
‘Zet hier nog even een handtekening als bewijs dat je je spullen bij mij ingeleverd hebt,’ zei Witteveen, terwijl hij zijn neus dichtkneep.