Opstaan. In bed is het warm en behaaglijk. Daarbuiten is het koud en donker. Tussen mij en een warme douche staat drie keer snoozen, door de kou naar de douche lopen en ondertussen de kat een aai over zijn bol én wat eten geven en, belangrijker, de aan/uit knop van mijn espressomachine eenmaal omschakelen. Onder de douche, warm water glijdt over je heen. Een warme douche ’s ochtends is als methadon voor een heroineverslaafde die moet afkicken; het is een surrogaatachtig alternatief voor het warme bed waar je veel liever in zou liggen. Ondertussen warmt het thermoblock van mijn Quickmill zich lekker op.
En dan komt het. De kraan moet dicht. Instantkou. Snel afdrogen en aankleden. Buiten is het nog steeds donker. De hufters! Ontbijten doe ik niet. Ik fiets naar mijn werk en dan eet ik een appel. Maar koffie drinken doe ik wel. Minimaal één dubbele espresso voordat ik de deur uitga. Geen koffie is geen porem.
Vandaag had ik geen koffie. Drie keer snoozen werd zeven keer, of meer. Douchen bleek even verslavend als in bed blijven liggen. Laat. Godverdomme laat. Te laat dus geen koffie. Geen koffie!? Chagrijnig. Nog steeds. Na zes smerige bakken automatenmeuk nog steeds niet wakker.
Meer koffie. Meer koffie godverdomme.