Halve titel

Robin is zowel een jongensnaam als een meisjesnaam. Robin en Robin wisten dat, en wellicht daarom gingen ze met elkaar om. Omdat ze dat grappig vonden dus, want echt heel erg goed konden ze nou ook weer niet met elkaar opschieten.
Op een meiavond onlangs vroeg Robin aan Robin of tien pond grutten even veel woog als tien pond kaas. Gelukkig voor Robin had Robin net die ochtend haar kaas en grutten voor die week in huis gehaald en was zij net klaar met het jaarlijkse poetsen en ijken van haar weegschalen.
‘Dit soort vragen zijn heel eenvoudig middels een proef te beantwoorden,’ zei Robin. Altijd bereid als goede vriendin om een ander iets van wetenschap bij te brengen, natuurlijk.
Ze vertelde Robin wat de bedoeling was. En hoe hij moest wegen en zo.
‘We gaan uit van het Gentse pond, 430 gram dus, want dat is de beste,’ opperde Robin.
En ze gingen aan de slag.
Robin woog tien pond grutten af en Robin tien pond kaas.
Toen liepen ze samen naar de balans toe. De grutten legde Robin links neer, de kaas legde Robin rechts neer.
‘Dat is duidelijk,’ zei Robin na vijf minuten. ‘Tien pond grutten weegt dus evenveel als tien pond kaas!’
Robin moest keihard lachen. ‘Zo werkt het niet in de wetenschap, maat,’ bulderde zij. ‘Je kunt niet op basis van een enkele proef zo’n conclusie trekken. Bovendien kan er vandaag iets mis zijn met de zwaartekracht. Ik stel voor dat we dit experiment op gezette tijden herhalen en niet alleen hier, maar ook in landen als Noorwegen en Brazilië. Als eerste zullen we de grutten eens rechts neerleggen en de kaas links. Kijken wat er dan gebeurt.’
Het ontzag van Robin voor Robin verlichtte de hele wijk. Hij wist wel dat zij briljant was, maar nu had hij een bevestiging van heb ik jou daar.
En als waardering sprak hij daarom: ‘Dank je voor de uitleg, Robin. Dat vind ik echt heel onholocaust van je!’
‘Wat zei je nou?’ vroeg Robin.
‘Dat ik je bedank voor je uitleg.’
‘Ok, dat begreep ik. Maar, “onholocaust”, zei je dat?’
‘Ja, beetje straattaalachtig. Je uitleg is zo goed dat het zeg maar het tegengestelde is van de holocaust.’
‘Zo ver was ik al. Jongerentaal vind ik ook zo gaaf als een bananenhandschoen. Van een zelfstandig naamwoord een bijwoord maken en zo, fijn. Maar toch vind ik dat je “holocaust” niet moet ontkennen.’
‘Hoe bedoel je?’
‘Nou, “holocaust” is op zich al een prima woord. Dat bekt. Om dat dan te gaan ontkennen en een woord als “onholocaust” te maken is gewoon niet jofel. Dat woord bekt gewoon niet.’
‘Ik denk dat ik begin te begrijpen wat je bedoelt,’ zei Robin.
‘Ja, een woord als “onholocaust” is zoiets als het spek op de kat binden in plaats van de kat op het spek binden. Zoiets doe je niet! Ontkenning van een woord als holocaust is gewoon not done.’
‘Aha, ontkenning kan dus niet, maar bevestiging kan wel?’
‘Bevestiging, zeker extra bevestiging, kan zeker wel. Als je bijvoorbeeld van iemand uitleg hebt gekregen ergens over en het was zo slecht dat er weken last aan verbonden bleken, dan zou je absoluut iets als “de uitleg was superholocaust” kunnen zeggen. De mensen zullen het begrijpen, want het is compleet duidelijk en je schoffeert er niemand mee.’
‘Je kunt tof uitleggen, Robin. Het is mij helemaal helder. Toch heb ik nog een vraagje. Als ik nou eens wel een goede uitleg heb gekregen. Zo goed dat je het op ansichtkaarten wil schrijven, zeg maar. Mag je dan wel dingen als “de uitleg was niet superholocaust” zeggen? Met andere woorden: mag je de ontkenning wel buiten het woord zelf gebruiken?’
Robin stond op. Lastig. Het was geen enkelprobleem. Nee, het lag meer aan haar knie.

Hoe dan ook vond Robin het leuk om dingen aan Robin uit te leggen. Maar het was ook weleens andersom. Toen, bijvoorbeeld, Robin voor de eerste keer ongesteld werd, vertelde Robin haar wat er aan de hand was met haar lichaam en wat er allemaal zou veranderen.

Planktonvriendelijk

Bij de cursus timemanagement werd de lunch vaak overgeslagen. En dat is maar goed ook, want met Ronald Zwagerman konden anders nare dingen gebeuren.

Ronald Zwagerman was een ongebouwde man. Al iets van veertig jaar was hij aan het wachten om gebouwd te worden.
Op een dag werd hij wakker en zei: ‘Ik word er onderhand moe van.’
Pissig liep hij naar de verschillende instanties.
‘Hee, hoe zit dat?’ riep hij boos aan het loket. ‘Word ik nou nog gebouwd of hoe zit dat?’
‘Uw naam?’ vroeg het loketpersoon.
‘Ronald Zwagerman, Ronald Zwagerman, Ronald Zwagerman,’ blaatte Ronald gefrustreerd.
‘U heeft wel veel namen. Mag ik aannemen dat Zwagerman uw achternaam is?’
‘En Ronald is de voornaam,’ zei Ronald.
‘Is dat met een F?’ klonk het, zonder enige werkelijke interesse.
‘Nee, met een R.’
Loketmans deed wat éénvingertechnieken op het toetsenbord voor hem.
‘Sorry, ik kan niks over ene Ronald Ragerman vinden.’
‘Het is Zwagerman! Met een Z en een W!’ mopperde Ronald tamelijk luid.
‘Dus u komt voor iemand anders?’ vroeg de beambte terwijl hij uitlogde. ‘Gegevens van anderen kunnen we niet verstrekken.’
‘Nee, ík ben Ronald Zwagerman!’
‘Waarom zei u dan net Ragerman? Bent u een spelletje aan het spelen?’
‘Ik zei geen Ragerman, maar gewoon Zwagerman,’ probeerde Ronald kalm te worden. ‘En u begon raar te doen door te vragen of het met een F was.’
‘Nou, zowel Zwagerman als Ragerman schrijf je niet met een F. En vandaag is sowieso de F op mijn toetsenbord kapot, dus u kunt beter morgen terugkomen.’
Ronald kromp ineen van ellende.
‘Mag ik wel een folder meenemen?’ vroeg hij uiteindelijk wat beteuterd.
‘Die zijn alleen voor de show, meneer Fagerman,’ antwoordde het loketmens uiterst vriendelijk en overdreven glimlachend.

Niet lang daarvoor Ronald in Maison Liza Minnelli (voorheen Bar Milli Vanilli). En man, wat zijn ze daar gespannen, zeg. Hij bestelde gewoon een simpele rode wijn en een bourbon en vroeg de ober of hij er ook iets te eten bij kon aanraden. Normale vraag, lijkt me. Nou meneer de bediende begon meteen te stotteren alsof hij in geen drie weken geen maandsalaris had gezien. Gelukkig, toch nog, kwam een collega de trieste garçon snel te hulp.
‘Kan ik u van dienst zijn?’ vroeg de collega.
‘Nou ja, ehm, ik bestelde net bij die maat van jou iets van de kaart en ik vroeg heel simpel, hem feitelijk complimenterende met zijn expertise, wat voor soort voedsel ik er eventueel bij zou kunnen nuttigen. Dit is toch ook een zaak waar je een hapje kan nuttigen?’
‘Ok, wat zou u willen eten dan?’
‘Ach, je weet wat Nietzsche zei.’
‘Da’s prima dan. Iets extra’s erbij?’
‘Doe maar wat rooie saus…of wacht, nee. Doe maar wat Lincoln zei.’
‘Wat Lincoln zei hebben we niet.’
‘Wat Lincoln zei hebben jullie niet? Wat is dit voor een hopeloos etablissement? Hebben jullie op z’n minst voor mij dan een zakje waar ik mijn peuken in kan doen? Ik rook namelijk beroepsmatig en sowieso kun je ook als burger de accijns van je niet gerookte tabak terugvragen bij de overheid.’
‘Dat wist ik niet.’
‘Wist je niet dat je in een erbarmelijke tent werkte?’
‘Nee, dat je de belasting van je sigaretten kon terugvorderen.’
‘Het is ook niet voor niets dat je in een onverteerbare horecagelegenheid werkt, toch? Weet je wat? Doe mij nog maar van hetzelfde: simpele rode wijn en een bourbon. En laat dat eten maar zitten. Nou ja, glaasje geperste zuurkool dan erbij.’
‘Ik ben zo bij u.’
‘Ik hoop zo dat u niet meer bij mij bent…’
In iemands binnenzak ratelde een mobiel faxapparaat. Het bleek van Ronald. Zijn papier was op.

En toen Ronald nog een varken was, was hij een van de varkens die een klas over mochten slaan op de Bargboer School. Al op zijn derde zat hij in de derde klas. Ronald was een slim varken; hij kon al in zijn eerste levensjaar in het Frans en het Duits knorren en hij had bijzonder veel aanleg voor het vermakelijk vertellen over de geschiedenis van zijn soort. Je kon hem beter niet per ongeluk iets vragen over bijvoorbeeld het Piétrainvarken, want dan was je uren zoet met verhalen over rassenleer.
Zoals alle varkens was Ronald ook onafscheidelijk van zijn jojo, en jojoën kon hij uiteraard als de beste. Kindje wiegen en hondje uitlaten waren trucjes waar Ronald zijn hoef niet voor omdraaide, maar zelf genoot hij nog wel het meest van de trapeze. Vele prijzen had Ronald al met de jojosport gewonnen en deze stonden bij hem thuis fijn in de kast naast onder andere de bekers die hij in de wacht had weten te slepen bij verschillende melkdrinkcompetities of gewoon via diefstal.
Ja, het ging Ronald allemaal maar voor de wind en hij lustte er ook pap van.
Maar het vreemde was dat zijn ambities verder niet echt ver reikten. Als je Ronald vroeg: ‘Hee Ronald , wat wil jij later worden?’, antwoordde hij steevast: ‘Babi pangang!’ en nooit eens iets ambitieus. Het waarom is nooit duidelijk geworden.
Uiteindelijk werd Ronalds wens enigszins vervuld en mocht hij tijdens een verkleedpartijtje babi pangang zijn. Maar het allemaal bleek veel te veel. Ronalds buren, Tanja en Rob, hebben er drie dagen van gegeten en toen was het nog niet op. Ongeveer de helft hebben ze toen weg moeten gooien.

Tot zover Ronald. De cursus timemanagement duurde overigens oorspronkelijk drie maanden; in deeltijd kon je het in een week doen.