Iemand kan negatief antwoorden op de vraag of hij zin heeft in een gebakken ei, omdat hij ‘gebakkelei’ verstaat. Met de woorden spiegelei en spielerei is soortgelijke verwarring mogelijk. Dat de boodschap in deze voorbeelden niet correct tot stand komt, kan pure desinteresse zijn – slordige uitspraak van de zender, gebrek aan aandacht van de ontvanger – of het resultaat zijn van signaalverstoring onderweg (bijvoorbeeld door het geroezemoes van passagiers in een nogal laag overvliegende Boeing). Het kan echter nog erger, zelfs zonder enige intentie. Er zijn woorden die disorde kunnen veroorzaken omdat ze meer dan één betekenis in zich dragen, en doorgaans worden deze homoniemen genoemd. Toch moeten we niet alle woorden met meerdere semantische ladingen op dezelfde hoop vegen. Enige nuancering is op z’n plaats. Zuivere homonymie houdt in dat uitspraak en spelling (en, in engere zin, ook woordsoort) gelijk zijn, maar dat de betekenis duidelijk verschilt. In een woordenboek herken je echte homoniemen aan de behandeling van de omschrijvingen onder afzonderlijke lemma’s. Het woord ei is zo in onze Van Dale twee keer opgenomen – een keer als zelfstandig naamwoord en een keer als tussenwerpsel. Alle betekenissen die hier onder dat naamwoord worden opgesomd, zijn geen homoniemen, maar worden polysemen genoemd; de betekenisschakeringen houden verband met elkaar. In onze taal hebben een vrouwelijke geslachtscel en iemand die halfzacht is nou eenmaal met elkaar te maken, maar voor deze ladingen kan het woord ei dus officieel niet gesplitst worden in twee homoniemen.
Toch, belangrijker dan precies weten wat het verschil tussen begripsaanduidingen zou zijn, is beseffen dat in alledaagse situaties mensen polysemen doorgaans gewoon homoniemen noemen. De logica rond niet af, zeg maar, terwijl in de praktijk categorieën vaak genoeg juist wat ruimer zijn. Tegelijkertijd worden sommige woorden weer niet als homoniem gezien, terwijl die best dat label zouden mogen krijgen. Taal is eigenlijk nooit echt op hetzelfde moment schrift én klank. En zo komen er woorden voor met dezelfde uitspraak (en niet per se dezelfde spelling), maar met verschillende betekenissen. Homofonen heten deze dan. Het paar gevlij/gevlei vertoeft in deze groep. Homografen bestaan ook, woorden met verschillende inhoud, verschillende uitspraak, maar dezelfde tekenreeks. Denk maar aan de twee manieren om ‘voorkomen’ te zeggen.
Dit allemaal wetende is het nu tijd voor uitbreiding van ons lexicon. Voor sommige fenomenen zijn nou eenmaal meer homoniemen nodig. Zij die bijvoorbeeld vinden dat de ongebreidelde groei van al te creatieve en gekunstelde neologismen aan banden moet worden gelegd, zouden dit moeten kunnen benoemen met een groter deel van onze taalschat, is de algemene opvatting. Maar wij beperken ons hier simpelweg even tot het toevoegen van betekenissen aan al lang en breed bestaande woorden, tweedehands in feite, met name die eindigend op –ei. Met een term als ‘lakei’ moet men namelijk ook gewoon een ei gemaakt van lak of een ei om mee te lakken aan kunnen duiden. En ‘pastei’ zou heel goed kunnen slaan op een kind dat zich goed weet te gedragen. Een ei dat wordt benoemd door degene die het ook bezit, mag voortaan best voor ‘mei’ doorgaan. En nu jij: stampei, schalmei, gelei, gewei, doei…