Een beetje naar het zuiden toe, hier niet ver vandaan, niet per se op een steenworp afstand, maar wel met die bewuste steen (en paard en wagen) toch zeker binnen een dag te bereiken, is reïncarnatie nog echt een levend begrip. Alleen noemen ze het daar geen reïncarnatie, maar wedergeboorte, omdat ze reïncarnatie niet goed uit kunnen spreken. En het gaat dan om een kleine jongen die met het ledigen van zijn blaas de mensen om hem heen kan helpen of in ieder geval informatie kan verschaffen om gefundeerdere beslissingen te nemen.
In wellicht het oudste verhaal dat van hem bekend is, stammend uit het jaar 1142, ten tijde van de Grimbergse Oorlogen, wees de tweejarige uitverkorene de troepen van de graven van Leuven de goede kant op door in die richting op het slagveld te gaan pissen. De vijand, het geslacht van Berthout, trok niet lang daarna zijn keutel in.
In een ander verslag, ergens uit de veertiende eeuw, kwam de jongeling in de winter op een landweg een priester tegen die kou aan het lijden was omdat hij zijn wollen muts thuis had laten liggen. Het kleine manneke twijfelde geen seconde en piste over de kale kop van de predikant zodat die het weer lekker warm kreeg.
Elke zoektocht naar de nieuwe hergeboorte van het jochie is altijd weer een uiterst secure onderneming. De kandidaten worden onderworpen aan een strenge selectie, waarbij het herkennen van voorwerpen een belangrijk onderdeel van de test uitmaakt. Om een oude sok te kunnen onderscheiden van een natgepiste oude sok is bijvoorbeeld een speciale gave nodig. Een gave die wel moet putten uit herinneringen van het kind in diens vorige incarnatie.
Misschien wel het bekendste relaas van ons baasje is afkomstig uit halverwege de zestiende eeuw. Er was al weken geen neerslag meer gevallen en de oogst van bijna alle boeren uit de streek dreigde te mislukken. Gelukkig kwam ons jofele gozertje te hulp. Voor het gemeentehuis piste hij MORGEN GAAT HET REGENEN in het dorre, schrale zand. En ja hoor, de volgende dag viel de regen met bakken uit de lucht. De oogst was gered, en de bakken konden de mensen goed gebruiken om water in op te slaan voor een volgende droge periode.
Ook een leuke vertelling over het ventje dateert van zo’n tweehonderdvijftig jaar terug. Een burgemeester uit de buurt wilde net een flinke lepel poempaaipap opscheppen om zijn honger te stillen, toen hij zag dat zijn bord vies was; er lagen maar liefst vier broodkruimels op! Maar meer geluk kon de beste man die dag niet hebben, want daar kwam om de hoek ineens onze broekloze bengel aan.
‘Wees niet bevreesd,’ zei deze redder in nood, ‘en geef uw bord maar hier. Ik heb dit probleem voor u in no time opgelost.’
Het moge duidelijk zijn dat het serviesgoed binnen een minuut weer helemaal gewassen was. Het bord glansde als het voorhoofd van een puber, en de burgervader kon zijn smaakpapillen het mooiste feest ooit geven. Maar voor hij hiervoor zijn weldoener kon bedanken, was het knaapje er al vandoor.
Wat bleef en blijft zijn de verhalen. De goede daden van het manneke zijn bijna niet te tellen, en het laatst is hij gesignaleerd in Brussel.