An stond met haar fietsje op straat te kijken naar de verhuisauto. Vandaag kwamen de nieuwe buren.
Al dagen was An opgewonden hierdoor en vannacht had ze haast niet geslapen. Ze had wel geprobeerd om schaapjes te tellen, maar ze vertelde zich en was toen de rest van de nacht bezig met uitzoeken waar de fout zat. Dat laatste had ze van haar vader geleerd, die accountant was en van wie ze blijkbaar een aantal genen had.
“Ik ben Rick,” zei opeens een jongetje naast An.
“Hoi, ik ben An,” zei An. “Zullen we samen fietsen?”
Rick lachte en knikte.
“Pap!” riep hij naar de verhuisauto. “Kun je even mijn fiets pakken? Ik ga fietsen met An!”
Er klonk hard gekletter en gerommel vanuit de verhuisauto, gevolgd door: “Kanker!”
“Oh, dat mag je niet zeggen! Was dat je vader?” vroeg An wat zeurderig.
“Tja,” zei Rick, “ik vind het ook vervelend als hij dat roept. Mijn hondje heette Kanker en die is vorige maand doodgegaan.”
Zachtjes navloekend kwam vader aan met de fiets van Rick. “Jullie gaan toch niet te ver weg, hee?”
“Hier rechts!” schreeuwde An en de twee zetten hun gewicht op de trappers.
Twee straten verder hield een politieagent hen staande.
“Je achterlicht doet het niet!” kreeg Rick te horen. “Zo mag je niet verder fietsen!”
“Ja maar, meneer Lammertsma,” zei An lief en onschuldig, “het is dag en bovendien woont Rick hier pas.”
“Hou je erbuiten, An,” zei de agent, terwijl hij Rick bij zijn nekvel pakte. “Het begint altijd overdag. Ik ken ze wel die papen. Maar ik zal deze paap eens leren dat hij van onze meisjes af moet blijven!”
Enigszins verward, maar niet lang, fietste An weg. Terug naar huis. “Doe je moeder de groeten, An!” hoorde ze diender Lammertsma nog vriendelijk roepen en Rick krijste er laf en vervelend iets onverstaanbaars doorheen.
Later, jaren later maakte Rick pindakaasreclames. De hele dag door. Pindakaasreclame na pindakaasreclame.