De fruitwerper

Ver van waar de elfen wonen in duin en woud, ver van waar bij eb de zeegod wordt weggestuurd, en ver van waar de krekels de schemering van een elegante stroefheid voorzien, maar niet ver hier vandaan, leefde eens een zekere Willempje T. Willempje was gek op fruit. Niet alleen om het te eten, nee, ook om het te gooien. Reeds als dreumes pakte hij bijvoorbeeld een kumquats van tafel en dan riep hij: ‘Haha, ik ga deze fruitbom om de grond gooien!’
En inderdaad, even later belandde de citrusvrucht dan exact op de grond.
Zijn ouders zagen zijn talent en zetten hem op fruitwerples. Dat ging hem goed af, en hij besloot zelfs van zijn hobby zijn beroep te maken. Op de universiteit koos hij daarom een studie in die richting. (Zijn afstudeerscriptie ging over de tomaat. Of het nou fruit of groente was. Taalkundig gezien was de tomaat een groente, maar plantkundig gezien een vrucht. In zijn conclusie maakte hij er een kip-of-ei-verhaal van en met die culinaire wending meende hij de tomaat definitief een groente te kunnen noemen. Gooien van tomaten vond hij echter voor fruitwerpers nog steeds geoorloofd.)
Met zijn ambacht trok Willempje daarna vele jaren door Europa.
‘Hé Willempje, kun je voor ons even deze bananen op die marktkraam daar gooien?’ vroegen de mensen hem dan bijvoorbeeld.
En dat deed hij dan. Hij nam dan die bananen en een voor een zwierde hij ze met een suaviteit van heb ik jou daar op het beoogde oppervlak.
Niets was hem te dol. Hij werkte net zo makkelijk met mandarijnen als met doerians. Peren waren hem even lief als jaboticababessen, en met zowel de persimoen als de braam kon hij lezen en schrijven.
Een stoere rondtrekkende fruitwerper als Willempje kon natuurlijk niet lang vrijgezel blijven, en zes maanden na zijn trouwerij werd zijn zoon geboren, Willem genaamd. Met een gezin vond hij het leven als vruchtenbohemien niet meer gepast, en dus toog hij met vrouw en kind naar zijn geboortegrond.
Maar inmiddels was in het gebied waar zijn ouderlijk huis stond een alleenheerser opgestaan die vond dat iedereen moest buigen die door de veel te lage stadspoort ging. Willempje weigerde dat, en hij stootte wel drie keer zijn kop.
Als straf voor zijn onbenulligheid moest Willempje van de alleenheerser midden op het marktplein een appel gooien op de pijl die zoon Willem boven zijn hoofd moest houden. Wierp Willempje mis, dan zou zijn zoon een appel tegen zijn hoofd krijgen, en dat was lang niet zo leuk als het eten van chocolade-ijs, wist hij.
De spanning en het marktplein liepen hoog op, maar Willempje hield daar rekening mee. Ook de windsnelheid in acht nemend gooide hij de appel precies en prachtig symmetrisch om de pijl heen. Zoon Willem kreeg een klein spatje appelpulp op het puntje van zijn neus, maar verder was hij ongedeerd. Er werd geapplaudisseerd en gejoeld.
‘Waarom heb je in je andere hand nog een appel?’ vroeg de alleenheerser ineens bits. ‘Zeker om naar mij te gooien, als je per ongeluk je zoon had geraakt?’
‘Nee, ik heb gewoon honger,’ zei Willempje, een hap nemend. ‘En straks, na dit appeltje, heb ik dorst!’