Frans was niet alleen vrolijk. Hij was ook een vrijbuiter, een genotzoeker en een vrije vogel. En dat allemaal in zijn vrije tijd!
Dat hij in diezelfde vrije tijd een fanatiek krantenbezorger was, weten we allemaal. Iets te fanatiek wellicht. Hij kocht grote partijen huis-aan-huisblaadjes uit voornamelijk Mexico en Japan en bezorgde deze te pas en te onpas in een van de dorpen bij hem in de buurt.
In het begin vonden de ontvangers het nog wel grappig, maar op den duur begonnen ze zich eraan te ergeren. Hele buurtcomités werden er opgericht om de kwestie wekelijks te bespreken, en het leverde zo indirect in ieder geval een mooie bloemencorsowagen op.
Een buurtbewoner zei ooit in een interview: ‘Ja, ik lees dan wel geen Spaans, laat staan Japans, maar de strips vond ik altijd wel amusant. Het was wel zo dat in die tijd het oud papier nauwelijks tot niet werd opgehaald in ons dorp. En na een maand of wat had ik echt stapels en stapels krantjes achter mijn huis liggen. Toen werd het allemaal wat vervelend. Frans bood nog wel aan de kranten terug te kopen, maar ik zag de bui al hangen: ik zou dezelfde rotzooi gewoon weer in mijn bus krijgen.’
Na het nodige commentaar besloot Frans zijn hobby van het krantjes gooien aan de kant te zetten.
Het was in die week dat zijn fruitfobie vervelende vormen aan begon te nemen. Vroeger kreeg hij hartkloppingen als hij bijvoorbeeld een aardbei of een banaan zag. Maar nu kreeg hij het al benauwd van dingen als appelsap.
Hoe dat allemaal gekomen was, wist Frans eigenlijk niet. Wellicht door die keer – hij was een jaar of vijf – dat zijn neef Frank hem ‘voor de grap’ confronteerde met een kumquat. Voor de grap, ja! Frans durfde drie weken zijn huis niet meer uit.
Van alle fruitsoorten was Frans van citrusfruit ook het angstigst. Dat was wel apart. De meeste mensen met een fruitfobie hebben dat bij uitstek bij steenvruchten. Abrikozen en kersen, bijvoorbeeld. Frans was hierin dus een uitzondering. Hij had ooit – trillend en zwetend – tegenover iemand gezeten die een perzik aan het eten was. Een normale fruitfobielijder zou zoiets absoluut niet lukken. Maar ja, Frans moest je dan weer niet een mandarijn of zo laten zien. Dan flipte hij totaal.
Een ex-verloofde van Frans had hem ooit nog eens bij wijze van pesterij een citroen opgestuurd. Een paar uur nadat ze het pakketje op de post gedaan had besefte ze dat het toch wel heel gemeen was. Meteen belde ze Frans om te vertellen dat hij een pakje zou ontvangen, maar dat hij het maar beter niet open kon maken.
Daarna ging het jaren redelijk goed met Frans. Tot hij bij een nieuwe vriendin ging eten.
‘Lekker,’ zei Frans, na eerst uiteraard goed gekauwd te hebben.
‘Ja, lekker, hè?’ zei het meisje. ‘Recept van mijn moeder. Zit kiwi in.’
Sindsdien had hij dus last van die schimmel.
‘Niet te dicht bij de dennenboom,’ zei zijn moeder sindsdien ook vaak. ‘Straks krijgt-ie schimmel!’
Zijn moeder hield van dennenbomen.
Kerstmis was ook zijn moeders tijd. Ze stierf om precies drie uur. Het eten was gelukkig al aan het garen. Frans hoefde naderhand alleen nog maar de saus aan te maken. Met blokjes doe je dat. Maar dat wist Frans ook wel. Hij had wel vaker met die regenjas gewandeld.
Op de mooiste dag van het jaar ging Frans naar de film. Hij nam dan zijn mooiste zonnebril mee. Nee, je kan – ondanks alles – niet zeggen dat Frans een slecht leven had. Niels had een slecht leven. Frits had helemaal geen leven. En Edgar wist niet eens dat er een leven was. Dus Frans had het prima voor mekaar.
Toch had hij altijd het idee dat er, spreekwoordelijk gezien, in zijn mand, twee, hooguit drie appels van hem vandaan, een rotte appel lag.