Ik zie ik zie wat jij niet ziet en het ziet er niet best uit

Er zijn genoeg mensen die helderziend zouden willen zijn. Dat komt door mensen als Char, Uri Geller en Derek Ogilvie. “Hufters zijn dat!” vond onze hoofdpersoon. Wat zij deden had volgens hem niets met paranormale gaven te maken.

Zelf was de persoon in kwestie er op zijn vijftiende achter gekomen dat hij werkelijk over paranormale gaven beschikte. Of beter gezegd, op zijn vijftiende besefte hij dat hij als paranormaal begaafde was geboren in een normaal lichaam; transparanormaal dus. Een aantal psychologische onderzoeken en -daarop volgend- wat medische ingrepen later beschikte de man over wie we het hebben over een paranormaal lichaam met dito eigenschappen.

In het begin is het best leuk. Je loopt over straat en ziet direct wat mensen voor ellende met zich meedragen. Geluk zie je maar zelden. Onze protagonist dacht, hier moet ik wat mee doen.

Hij begon in kleine zaaltjes met kleine shows.

Zijn insteek was om de naakte waarheid te vertellen. “U mevrouw,” zei hij dan in een van zijn optredens tegen een vrouw die hem hoopvol aankeek, “bent hier vandaag gekomen omdat u hoopt dat ik contact kan leggen met uw overleden zoontje Bas, klopt dat?” Tranen rolden over de wangen van de vrouw terwijl ze hoopvol ja knikte. “Nou mevrouw, ik heb een boodschap voor u,” vervolgde het hoofdpersonage, “dode mensen zijn dood! Er is geen leven na de dood. Er is alleen dit leven en dat hebt u verschrikkelijk verwaarloosd. Uw obsessie voor uw dode zoontje heeft u en uw man die naast u zit met de jaren steeds verder uit elkaar gedreven. Hij gaat vreemd met een twintigjarig dametje genaamd Cindy en zou u het allerliefst vandaag nog verlaten.” Haar man keek hem verontschuldigend aan. Ontkennen had geen zin.

Een vast onderdeel van zijn avondvullend programma was dat hij verschillende mannen, schijnbaar willekeur gekozen, op het podium liet komen. “Mannen,” zei hij dan, “u vraagt zich wellicht af waarom ik u op het podium heb laten komen.” De mannen, elkaar wat lacherig aankijkend, knikten lichtelijk nerveus. “U bent hier omdat u allen beschikt over twee overeenkomstige eigenschappen. Allereerst bent u hier omdat uw vrouwen, in tegenstelling tot u, naar deze show wilden komen in de hoop met een dierbare overledene te praten, klopt dat?” Met enige schroom volgde er een bevestiging van de naast elkaar opgestelde mannen op het podium. “Ten tweede bent u allen heimelijk homoseksueel, heb ik gelijk of heb ik gelijk?” Men kan zich voorstellen dat hier minder enthousiast op gereageerd werd. Onze paragnost noemde daarop wat details over ieder van de mannen, zoals op welke dag en rond welk tijdstip iemand eigenlijk naar de biljartclub zou gaan. Hij noemde genoeg details die klopten om overtuigend te zijn. Hij zei vervolgens waar ze zich op die tijdstippen werkelijk ophielden om aan hun homoseksuele trekken te komen, ook hierbij pijnlijke details niet achterwege latend. Verontwaardiging vanuit de zaal, ontkenning op het podium, het had allemaal weinig zin. Iedereen wist wel dat het waar was maar enthousiast werd niemand er van. Eenzelfde reactie kreeg onze centrafiguur bij zijn vaste showelementen als de pedofiel aanwijzen en mensen verwittigen over hun nog niet gediagnosticeerde dodelijke kanker.

Verder dan kleine shows in kleine zalen is hij nooit gekomen.