Toen de meeste ruïnes nog in aanbouw waren en er alleen nog maar stilstaand water was, leefde er, in een woud waar het zonlicht na een stap of zeven al bijna helemaal was uitgedund, hier niet ver vandaan, een draak. Niemand had het beest ooit echt gezien – een enkeling had zijn schaduw wel voorbij zien komen – maar het kon niet anders dan dat de draak midden in het woud waar nooit iemand kwam zijn kwartier moest hebben. Want waarom zou anders iedereen het over die draak hebben?
In diezelfde tijd leefde er in de buurt ook een prins, Sigurd genaamd, en omdat hij een prins was, was het zijn taak de draak in het bos te doden. Hiervoor kreeg hij uiteraard wel alle medewerking van zijn streekgenoten. Zo smeedden ze een speciaal tof zwaard voor hem om de daad te kunnen verrichten, en ze wezen met een enorm lange stok aan waar het donkere woud zich bevond.
(Men moet weten dat in die tijd een draak botweg dood moest. Men kon het beest niet zomaar voor het gerecht dagen, omdat er namelijk nog geen streekgerechten waren.)
Met zijn vingertje en zijn duim en de rest van zijn lichaam, hij was immers een prins en niet simpelweg de zoon van een graaf, toog prins Sigurd zo op een woensdagochtend – want hij hoopte dan ruim voor het weekend weer thuis te zijn – onbevreesd naar de verblijfplaats van de boze en gemene draak.
Vrijdag, vroeg in de middag, kwam hij, nadat hij twee nachten had doorgehaald in Herberg ’t Kalme Duyfhuis, bij de rand van het woud aan.
Het was helemaal niet zo’n ondoorgrondelijk en duister bos, merkte de prins al snel op. Hij genoot van alle vrolijke diertjes die om hem heen fladderden en hupsten. Maar op een gegeven moment werd hij gewaar van een grote groengrijze vorm met een schubachtige textuur tussen de bomen. Een halfblinde zou waarschijnlijk zeggen dat het een draak was, maar Sigurd zag al snel dat het ging om een uit de kluiten gewassen paddenstoel. En dus sneed hij er met zijn toffe zwaard een stuk af om op te eten. Het smaakte eerst wat bitter, maar al snel smaakte het naar allerlei bonte kleuren.
Vrolijk en voldaan (met een lichte kater) ging Sigurd terug naar zijn volk, en hij besloot te liegen en te vertellen dat hij inderdaad de draak had gedood.
De mensen waren heel erg blij met Sigurd, en er werd zelfs een prinses van zolder gehaald, ene Brunhilde, met wie hij mocht trouwen. Sigurd had daar geen problemen mee. Er hadden wel hetere vuren achter hem gestaan. Maar hij was inmiddels redelijk door zijn voorraad paddenstoelstukjes heen, dus hij verontschuldigde zich op de meest nette manier denkbaar, zoals alleen prinsen en erg goede acteurs dat kunnen, en hij snelde naar het donkere woud om een nieuwe lading van de zwam in te slaan.
Wat Sigurd echter niet wist was dat eten van de paddenstoel niet alleen blij maakte, maar ook vergeetachtig. Toen hij twee dagen later het bos weer uit kwam, was hij bijvoorbeeld die Brunhilde helemaal vergeten. Hij wist nog net dat er iets met een of andere prinses was, en daarom trouwde hij met ene prinses Gudrun. Het was een mooi feest, dat moet gezegd. Drie dagen lang werd er gevierd. En toen was ook meteen Sigurds nieuwe paddenstoelenvoorraad op, maar hij wist niet meer waar het woud was en dat er überhaupt een woud was. Dagelijks verlangend naar het ooit bekende onbekende werd hij trillerig en ziek nog heel oud.