Wet van Lagrin

Terwijl sommigen van ons nieuwe manieren zochten om de innerlijke wereld van het menselijk bewustzijn en het daaraan vastgeketende gevoel weer te geven, werd er onlangs in onze regio weer een buslading met accountants opgepakt. Maar ja, als je je diensten laat betalen in euro’s of in dollars, dan ben je met twee maten aan het meten en dat heeft een plaatsje op de glijdende schaal van onhandig tot onbehoorlijk – een soortgelijke techniek wordt tegenwoordig eigenlijk alleen nog maar legaal toegepast door adviseurs voor de coaching van cursussen over monitoring.
Als je nu weet dat fraude bij linkshandigen drie keer zo vaak voorkomt als bij rechtshandigen, zou je de slordige conclusie kunnen trekken dat driekwart van de accountants in de bus linkshandig was. Zo’n bus gaat dan te kort door de bocht. Loop maar even mee: van een normale populatie is ongeveer 10% linkshandig. Van de 100 mensen (of accountants) dus afgerond 10, zeg maar. Laten we nu, naar onder bijgesteld, aannemen dat 6 van de 10 linkshandige accountants niet zuiver op de graat zijn. Dat is 60%. (Voor het gemak. Procenten gebruiken bij groepen van minder dan honderd elementen, is eigenlijk niet bon ton.) En omdat we weten dat bedrog bij linkshandigen drie keer vaker voorkomt dan bij rechtshandigen is dus 20% van rechtshandige accountants corrupt, oftewel 18 stuks van de 90. Daaruit volgt dat het totaal aantal zwendelende accountants uit onze verzameling 24 is, waarvan 6 linkshandig. De kans dat jouw frauderende accountant linkshandig is, is daarom 6 op de 24, oftewel 25%.
Bij de verkeerde, grove schatting van 75%, die we bijna wilden maken, hielden we geen rekening met de frequentie van linkshandigheid in de bevolking. Dat een willekeurig gekozen accountant die fraudeert een rechtshandige is, blijft eenvoudigweg waarschijnlijker omdat rechtshandigen nu eenmaal de overgrote meerderheid van de mensheid vormen. Maar eigenlijk wil ik met deze luimige berekening luchtig inleiden dat iemands kenmerken nog steeds hard meetellen bij de manier waarop hij/zij benaderd wordt. En bij kenmerken die niet als standaard worden gezien levert dit – dat is te raden – het meeste nadeel op.
De klank van de stem speelt bijvoorbeeld een niet te onderschatten rol in onze samenleving. Cultureel-fonologe Carole Lagrin deed veel onderzoek naar waarom een lage stem serieuzere associaties oproept dan een hoge stem, en zij stelde hierbij de volgende wetmatigheid vast: de toonhoogte van de stem is onderdeel van een sociaal contract – het (politieke) recht van mannen boven dat van vrouwen wordt hiermee geformaliseerd.
Toonhoogte, zo concludeert Lagrin, leidt seksesegregatie van de beroepsbevolking in de hand. De meeste vrouwen vinden met hun normale klankgeluid over het algemeen werk in een beperkt aantal laagbetaalde beroepen met een lage status, waar ze naast andere vrouwen werken en door mannen worden geleid. Een geforceerde verlaging van de stem blijft daarom voor de meeste vrouwen economisch voordelig – en dit gebeurt steeds vaker onbewust. De sociale druk op vrouwen om hun stem aan te passen is overigens minstens even groot als de economische; verlaging van de toon is voor veel vrouwen nog altijd een gewichtig middel voor het vinden van een erkende sociale identiteit.

Melnjak-reflectie

Een uit privacyoverwegingen niet nader te specificeren gemeenteraad heeft onlangs verplicht een sessie mee moeten maken van een motivatie-illusionist – ook in te huren voor het verzorgen van cursussen betreffende de monitoring tijdens de advisering over trainingen –, waarin onder andere met behulp van het geven van een reeks rapportcijfers voor eenieder inzichtelijk moest worden gemaakt of men vond dat er sprake was van een team of van een groep.
Ik sta waarschijnlijk niet alleen als ik zeg dat dit soort oefeningen bij bestuurlijke organen juist de plank misslaat. Het smeden van een eenheid van zo’n raad heeft namelijk als effect dat de onvermijdelijke elitaire afsplitsing vooral vastomlijnder wordt. Er zou juist géén bestuurlijk team gekweekt moeten worden, maar wel een continu wakker geschud besef dat men te allen tijde onderdeel is van wat men feitelijk aan het besturen is. Je hoeft maar een willekeurige vergadering bij te wonen om te ontdekken dat er te vaak met de derde persoon meervoud verwezen wordt naar zaken waar men eigenlijk met de eerste persoon, enkelvoud of meervoud, naar zou moeten verwijzen. Het moet niet ‘zij’ of ‘de inwoners van deze gemeente’ zijn die hondenpoep op de stoep of wijzigingen in de belastinghoogte vervelend vinden, maar ‘wij als inwoners’, of zelfs ‘ik (in mijn hoedanigheid als dorpsgenoot)’.
De fout die je bij een scheiding van ‘zij’ en ‘wij’ zou kunnen maken, ligt met name op de loer bij uitspraken over de onvermijdelijke overlap. Stel de volgende gedachte gaat zich voordoen: sommige ‘wij’ zijn ‘zij’. (Oftewel: enkelen van ons behoren tot de dorpsgenoten waarover we het hebben.) Een daarop volgende gedachte zou dan kunnen zijn: dus sommige ‘wij’ zijn niet-‘zij’. (Oftewel: dus enkelen van ons behoren niet tot de dorpsgenoten waarover we het hebben.) Maar de verzameling van ‘wij’ die niet-‘zij’ zijn kan natuurlijk heel goed leeg zijn. (Als alle ‘wij’ ‘zij’ zijn, dan zijn logischerwijs ook sommige ‘wij’ ‘zij’.)
Ik heb het geluk een gesigneerd exemplaar te bezitten van het slechts 66 pagina’s tellende, maar zeer compact geschreven boekje On personality and outspokenness van de toonaangevende Duitse cultureel antropologe Amanda Melnjak. Hierin beschrijft zij, onder andere, het wij/zij-probleem beter dan ik het ooit verwoord heb gezien.
Uiteraard belicht Melnjak de kwestie van alle relevante perspectieven en ze neemt het zelfs in zekere zin op voor de plegers van bovenstaande fout door te stellen dat mensen doorgaans bij het doen van hun uitspraken helemaal niet in eerste instantie bezig zijn met het aanbieden van pure waarheden. In een ‘normale’ communicatie is logica lang niet altijd aan de orde, zegt ze. Of in een alledaags gesprek ‘sommige x zijn y’ nou wel of niet ‘sommige x zijn geen y’ impliceert, zal daarom niet per se extra problemen in het wederzijdse begrip opleveren.
Wat blijft, volgens Melnjak, is dat we uiteindelijk allemaal tot één groep behoren. Het is niet het ene stereotype dat ervoor zorgt dat sommige mensen gevoelens overdreven aan voedsel koppelen of het andere dat sommige mensen in flitsende pakken door het bos laat rennen. We moeten erkennen, zo herinnert Melnjak haar lezers, dat onder de oppervlakkige classificaties altijd dezelfde mogelijkheden bestaan om het mensdom te vieren. In die zin kennen de verzamelingen ‘wij’ en ‘zij’ enkel overlap.