Taal verandert. En dan bedoel ik niet zozeer dat er door taal iets wijzigt buiten die taal zelf – na het uitspreken van één enkele zin kan het leven samen in een relatie nooit meer hetzelfde zijn –, nee, ik bedoel dat de taal an sich aan een soort mutaties onderhevig is; in de loop van de tijd gaan woorden iets anders betekenen of worden ze anders geschreven of uitgesproken. Tja, ’t is nie anders.
Sprookjesverzamelaar Jacob Ludwig Grimm (1785–1863) ontdekte in 1822 een naar hem vernoemde wet betreffende een klankverschuiving die in alle Germaanse talen plaatsvond en ergens in de tweede eeuw voor Christus was voltooid. De stemloze plofklanken (zoals de p en k) werden bijvoorbeeld vervangen door stemloze wrijfklanken (zoals de f en de ch). Zo ging dus (in veel gevallen) de p in een woord klinken als een f. Het Latijnse woord pater is in het gereconstrueerd Germaans fadar (wat later vader werd, en weer later: ouwe).
Een andere aanpassing betrof de Noordzee-Germaanse talen, waarvan door de benaming het gebruikersgebied redelijk goed aan te wijzen is. Een van de veranderende klankverschijnselen hieromtrent staat bekend als de Ersatzdehnung en duidt op het wegvallen van een neusklank (m, n of ng) en het rekken van de klinker vóór een wrijfklank (bijv. f, v, s en z), in datzelfde woorddeel. Een voorbeeld van deze zogeheten nasaalspirantenwet is het Duitse woord fünf, dat in het Nederlands vijf werd. De nasaal n viel weg en de ü-klank werd verlengd tot een ij. Kijk en luister hier ook naar het Engelse five en het Friese fiif.
Een klankverschuiving die zich ook langs de Noordzee voordeed was de ontronding: de u (van put) werd door de kustsprekers meer als een i (van pit) of als een e (van pet) uitgesproken. Waar Duitsers en Nederlanders respectievelijk Brücke en brug zeiden, gingen Engelsen en West-Friezen bridge en breg zeggen.
Van een of andere verandering in de uitspraak van onze taal hoeven we dus niet per se wakker te liggen, tenzij dat gebeurt in een korte, hete periode die tevens een grote muggenplaag met zich meebrengt.
Een recente ontwikkeling, die toch al aan het eind van het vorige millennium door taalkundige Jan Stroop opgemerkt en beschreven werd, is de uitspraak van enkele tweeklanken (bijv. de ei) met een meer open mond door een lagere kaakstand. Poldernederlands wordt dit genoemd, en dit verwijst niet naar de plek waar de heldhaftige grutto haar eieren legt, maar naar het model van de economische vooruitgang die ook de vrouwenemancipatie volop liet bloeien. Want vooral wat hoger opgeleide vrouwen zeggen onder andere heil in plaats van heel, luik in plaats van leuk en maaisje in plaats van meisje. Juist de dragers van het ei verbasteren de ei door de klank te ver voorin de mond met de kaak te veel omlaag te laten klinken. Girl power heeft ervoor gezorgd dat vrouwen wijn uitspreken als iets tussen het Duitse Wein en het Engelse wine. Stroop denkt dat dit vooral een vrouwelijke nonchalance ten opzichte van de norm, het ABN, is. Dat sommige vrouwen zich vrij hebben gevochten van het verzorgd spreken.
Volgens mijn tante is het simpelweg meer een gevolg van overdreven en verkeerd uitpakkende articulatie door het gehoord willen worden. Soort bewijs dat goed articuleren niet hoeft te betekenen dat je je mond gewoon bij elke klinker verder open moet doen.
Ik luister echter niet goed genoeg naar anderen om het verschil te kunnen horen.