Daar waar de zon de kleurrijkste vreugde over de aarde strijkt, hier niet ver vandaan, leefde eens een uitzinnig krenterige bakker. Niet dat hij zuinige broodjes bakte, nee, zijn klandizie had niets te klagen over alle luxueuze lekkernijen die hij altijd te bieden had. Maar voor zichzelf en zijn gezin was de bakker uiterst vrekkig. Hij gaf nog geen kwart van een tinnen munt uit om hun inmiddels vervallen huisje enigszins op te kalefateren, en ook voor nieuwe kleding vond hij elke cent er een te veel. Om geld te besparen at de bakker zelfs amper. Als er al voedsel in huis kwam dan was het het oude brood van de bakkerij. Dat werd dan eerst even natgemaakt, want de bakker wilde niet dat zijn naasten droog brood aten.
De slechte hygiëne en het povere dieet gingen de meelverwerker op den duur parten spelen, en op een voor hem en zijn familie niet zo’n goede dag ging hij dood.
De bakkerszoon plande altijd alles goed in zijn leven, en daarmee was hij zijn tijd ver vooruit, maar het sterven van zijn vader zat gek genoeg niet in zijn planning die week. Sterker nog: het verscheiden van zijn oude heer veranderde heel wat in zijn toekomstige activiteiten, want de bakker had door zijn zuinige, gierige aard een redelijk fortuin achtergelaten. Na drie dagen tellen kwamen de bakkerszoon en zijn moeder tot de ontdekking dat ze genoeg geld hadden om de rest van hun leven rustig luierend uit te zingen.
Die nacht kreeg de bakkerszoon – nadat hij zijn honger gestild had met wat paddenstoelen uit het bos – een rare droom. In die droom werd hem verteld dat hij het kapitaal van zijn vader aan de armen moet geven, omdat anders zijn moeder ook snel dood zou gaan. Wat hij, na het weggeven, op zijn pad zou vinden, zou hij dan mogen houden.
Met pittige twijfel en minstens het dubbele aan wantrouwen werd hij de volgende ochtend wakker, maar toch besloot hij zijn visioen te volgen en elke penning aan de Kerk te doneren, want hij hield toch wel erg veel van zijn moedertje.
Op de terugweg naar huis kwam hij een kat tegen. Om zijn droom niet tekort te doen, nam hij deze kat onder zijn arm. Thuis wilde hij toch nog enigszins trots de kat aan zijn moeder laten zien, maar deze was helaas tijdens zijn afwezigheid over een stuk brood uitgegleden en gestorven.
Gedesillusioneerd trok de bakkerszoon hierop de wereld in, en de kat trippelde achter hem aan.
Al zwervend ondersteunde hij zichzelf met allerlei baantjes, niet altijd even plezant, maar na een paar maanden kreeg hij de kans om in de keuken van de hertog te komen werken als koksknecht. De kat was nog altijd aan zijn zijde. En terwijl de bakkerszoon in zijn hoedanigheid als koksknecht aan het sjouwen, schillen, kneden en schrobben was, ving de kat alle ratten in het kasteel.
Het ratloze slot viel de hertog op een gegeven moment op, en toen hij erachter kwam dat de kat verantwoordelijk was voor die prettige orde, liet hij de bakkerszoon alias koksknecht bij zich komen.
‘Ik wil graag je kat kopen,’ zei de hertog, daarbij zelfverzekerd wijzend op zijn trouwrijpe dochters en op een grote zak geld. ‘Noem je prijs.’
De bakkerszoon keek rond en dacht lang en diep na, of gaf in ieder geval die indruk.
‘Nou, als je het zo stelt,’ zei hij triomfantelijk. ‘Dan wil ik mijn kat wel ruilen tegen die hond daar.’
In de hoek lag een stinkende, schele, van het vele ademhalen vermoeide hond, en onze bakkerszoon had altijd al een hond willen hebben, dus hij kon zijn geluk niet op.