Daar waar ons riviertje het minst meandert, waar de kruiden en bloemen de soms zelfs purperen zonsondergang van een passende geur voorzien, waar de vesperklokjes van het dorp nog net te horen zijn, hier niet ver vandaan, lagen de jongeren uit de buurt vroeger vaak te rusten als er belangrijke werkzaamheden te doen waren. Het was tijdens een van deze sessies dat er eens twee broers op hun rug in het gras lagen met hun handen achter hun hoofd. Een broer was ouder dan de andere, en dat wisten ze ook van elkaar.
Ze verveelden zich heel erg, die twee. Meer nog dan een al twintig jaar oude dode. Maar natuurlijk minder dan een twintig jaar oude dode die zo slim was geweest om een boek mee te nemen.
Om de saaiheid wat weg te jagen besloten de twee broers elkaar attent te maken op dingen die ze zagen.
‘Kijk daar,’ zei de jongste broer, ‘Marieke en Marijke zijn naakt aan het zwemmen, daar links.’
‘O, kan gebeuren. Maar kijk daar! Een veldmuis!’
‘Echt waar? Waar?’
Zo ging het wel een half uur over en weer. Ze zagen in die tijd achttien veldmuizen (waarschijnlijk steeds dezelfde), zes populieren (gegarandeerd steeds dezelfde), tweeënzestig mieren, een ondefinieerbaar aantal wolken, en nog veel meer.
‘Hé, daar, die vogel!’ zei de oudste broer opeens. ‘Die vliegt raar.’
‘Waar?’
‘Nou, daar!’
‘O, maar die vliegt niet. Dat is een luchtspiegeling.’
‘Een luchtspiegeling?’
‘Ja, richt je blik maar even op de rivier voor ons. Daar drijft een dode vogel. Zie je?’ zei de jongere boer. ‘Kijk, zo’n luchtspiegeling ontstaat wanneer er een laag warme lucht boven een laag koude lucht hangt. Normaal beweegt licht zich voort door de lucht in een rechte lijn, maar door het temperatuurverschil van de twee luchtlagen wordt het licht gebroken. De lichtstralen buigen naar beneden af.’
De oudere broer begon wat in zijn neus te peuteren.
‘Want, weet je, normaal gesproken daalt de temperatuur naarmate je hoger in de atmosfeer komt,’ ging de jongere broer verder. ‘Maar bij een plotselinge temperatuurstijging, een inversie, verandert de richting van het licht.’
‘Dus?’ zei de oudere broer, na een met moeite onderdrukte gaap.
‘Dus je ziet eigenlijk het licht van de vogel dat naar boven gestraald is. Snap je?’
‘Ja, ja,’ zei de oudere broer, ‘dus die vogel heeft een soort magische krachten.’
Op dat moment kwamen Marieke en Marijke langslopen.
‘Hebben jullie ons niet gezien net?’ vroegen de meisjes aan de broers.
‘Ja, nou, ja, op zich wel,’ zei de oudere broer, ‘maar we zagen ook die dode vogel daar die toch nog kan vliegen.’
‘Nogmaals, dat is geen vliegende vogel!’ zei de jongere broer geïrriteerd. ‘Dat is een spiegeling! Als je goed kijkt zie je ook dat-ie op z’n kop hangt.’
‘Ja, wat knap van die vogel. Dat hij gewoon op zijn kop kan vliegen! Ik kan nog niet eens op mijn kop staan!’
‘Maar ík kan wel op jóuw kop staan.’
En terwijl de beide broers oeverloos door bleven kibbelen, waren de twee meisjes al snel met het blote oog niet meer te zien.