Er wreef eens een dromer, die heel graag lommerdhouder – wat je tegenwoordig bankier zou noemen – wilde worden, in zijn ogen. Dromen waren immers bedrog, dus daar was hij goed in. Maar omdat hij een vak had geleerd, werd hij min of meer gedwongen om toch maar scharensliep te worden. Als scharensliep kwam je in die tijd nog bij de mensen thuis. Het was niet zoals nu dat iemand die zijn schaar geslepen wilde hebben eerst op de Akkerstraat buslijn 112 (richting noord) moest pakken om daarna, zeventien haltes verder, uit te stappen op de Pieter Dondersdreef, en dan daar de eerste straat links op nummer 4 je schaar in te leveren. Nee, scharensliep was een avontuurlijk beroep, en op een dag kwam onze held zelfs bij een circus terecht, waarvan de tent was opgesteld hier niet ver vandaan, achter de rietvelden, waar de lucht zo zoet is van de vele braamstruiken.
In een circus viel natuurlijk heel wat te slijpen. De attributen van de messenwerper moesten aan de geldende normen voldoen, het gereedschap van de degenslikker mocht natuurlijk niet te bot zijn, en het brood dat op de plank kwam moest gesneden kunnen worden. Voldoende werk voor een slijper dus, en met zo’n grote klus bleef hij zelfs een paar dagen bij zijn opdrachtgever overnachten. (Op en neer naar huis reizen was geen optie, en in de naburige herberg, De Vergulde Kribbe, was geen plaats meer.)
Nu waren er maar liefst twee circusartiesten die de scharensliep een slaapplek in hun huifkar aanboden: Fylgia de goochelfee, en Odin de raventemmer. Maar de scharensliep werd nogal zenuwachtig van de twee raven. De ene zou de toekomst kunnen voorspellen, en de andere zou de waarheid kunnen herkennen.
‘Ik ga straks de toekomst voorspellen,’ zei raaf nummer een om de haverklap.
‘Ja, dat is waar,’ vulde raaf nummer twee dan elke keer onmiddellijk aan.
Dus koos onze slijper maar voor de woonwagen van de goochelartieste. Fylgia was een tamelijk gedesillusioneerde vrouw die volgens eigen zeggen een echte fee was die wegens gebrek aan werkzaamheden zich maar met een soort magische act bij het circus had gevoegd.
‘Wees welkom in mijn woninkje,’ zei de goochelfee. ‘Je mag van mij doen alsof je thuis bent. Maar kom niet aan die kist daar! Maak onder geen beding die kist open!’
Ze wees naar een kist in de hoek van de woonwagen.
‘Die kist bedoel ik,’ zei ze, ditmaal op strenge toon met bijpassende blik. ‘Blijf auf jeden Fall van die kist af! Ik kan het niet vaak genoeg zeggen.’
De scharensliep knikte, en hij wilde er best gehoor aan geven, maar toen Fylgia de volgende dag haar showtje in de grote tent moest doen, kon hij zijn nieuwsgierigheid niet bedwingen.
‘Maak de kist niet open! Blijf van de kist af!’ had Fylgia nog gezegd toen ze vertrok.
Maar de scharensliep had zijn plan al gemaakt. Voorzichtig opende hij de kist, die meteen daarop helemaal uit elkaar viel. Een kist timmeren was wat anders dan een schaar slijpen, dus de scharensliep bleef radeloos zitten met de verzameling plankjes. Hameren met een slijpwiel sloeg bovendien als een tang op een varken.
‘Wat had ik nou gezegd?’ zei Fylgia, toen ze haar woonwagen weer binnenkwam. ‘Dat ding is zo gammel als iets.’