Er was een tijd waarin soldaten geronseld werden op de eerlijkste manier die God geschapen heeft: via een loting. Het soldatenleven bood toen niet per se een gezonde manier om je dagen te slijten, maar gelukkig voor het potentiële kanonnenvoer zocht het leger alleen maar rekruten in dagen van oorlog. En in een van die dagen, toen de kiem van het leven over de dopheide voortrolde, niet ver hier vandaan, werden precies vijfentwintig boerenjongens stuk voor stuk prijswinnaars van zulk een loterij.
Dat er een van die vijfentwintig maar één been had, was geen enkel probleem. Discriminatie behoorde niet tot de karakteristieken van de legerleiding, en bovendien leverde het hebben van ledematen tijdens een oorlog, zo bleek maar al te goed na elke veldslag, absoluut geen voordeel op.
Nou had die eenbenige een oogje op de dochter van de generaal. (Zijn andere oog was normaal.) Maar dat was niet de bedoeling. De liefde was zelfs wederzijds, al had dat er voornamelijk mee te maken dat het meisje behept was met een volledige afwezigheid van het filter kieskeurigheid. Het gevolg was in ieder geval dat de jongen op staande voet naar het front werd gestuurd.
Aan het front raakte de jongeling erg gedesillusioneerd in het intermenselijke contact dat volgens sommige woordenboeken ook wel vriendschap wordt genoemd. Van alle lotgenoten met wie hij een band dacht te hebben opgebouwd, hoorde hij na een paar dagen ineens helemaal niks meer. Toen hij echter door de vijand gevangen werd genomen, kreeg hij alle tijd om met anderen over koetjes, kalfjes en andere landbouwthema’s te converseren.
Maar toch heel erg lang mocht de pret niet duren. Nog voordat de jonge soldaat goed en wel vier keer vijf streepjes op zijn celmuur kon krassen, werd hij door zijn manschappen bevrijd. Enig lichtpuntje in dezen was dat hij niet direct weer naar het front hoefde, maar dat hij voor een evaluatie van zijn krijgsgevangenschap op veilige afstand van het oorlogsgeweld een tijdje mocht labbekakken.
Dat dat niet zonder geheel zonder gevaar was, bleek al snel. De eerste avond al brandde hij zijn lippen aan een veel te hete soep, en hij werd stante pede naar de infirmerie getransporteerd om bij te komen. Hier lieten ze hem per ongeluk iets te lang buiten in de frisse lucht staan, waardoor de felle zon zijn hele gezicht verbrandde.
De legerleiding zag de bui en de vuile was al hangen, en om het juridische getouwtrek een stap voor te zijn boden ze de soldaat een mooie schadevergoeding aan.
Voor de blaasjes op zijn mond gaven ze hem twee vierde dukaat, voor de korsten op zijn gezicht drie zesde dukaat, en voor het kwijtraken van een van zijn benen maar liefst honderd dukaten.
De jongeling hinkte nu op twee gedachten. Dat been miste hij immers al voor hij in het leger ging dienen. Moest hij het goede doen en aangeven dat de compensatie voor zijn afwezige been niet aan de orde was, of moest hij domweg gebruikmaken van de situatie en de restitutie met een strak gezicht accepteren? Het was een gokje, want als men erachter kwam, had hij wellicht geen poot meer om op te staan.
De raadsman van de jongen hakte echter snel de knoop voor hem door door hem te laten zien welk bedrag hij zou gaan factureren, en met al zijn munten goed verdeeld over zijn linker- en rechterbroekzak toog de knul in balans hompelend naar huis.