Op de rand van de heide, waar de eiken naar de berken buigen, hier niet ver vandaan, reed eens een uitgebluste molenaar met een niet overdreven van zakken graan voorziene kar naar zijn ridderschuwe molen toe.
‘Pas op!’ hoorde hij eensklaps. ‘Je rijdt bijna over mijn schaduw heen!’
De molenaar liet zijn paard halt houden en keek om zich heen om te ontdekken waar de stem zijn oorsprong had. Hij zag niets, behalve een of andere gans van een niet direct definieerbare soort, rechts van het zandpaadje.
‘Goeiedag,’ sprak de gans.
‘Insgelijks,’ zei de molenaar. ‘Rare gans ben jij. Ben je soms zo’n rietgans?’
‘Nee,’ zei de gans. ‘Maar dat doet er ook niet toe. Je hebt me in al je slimmigheid ontdekt, en daarom mag ik je drie wensen aanbieden!’
‘Een kolgans? Ben je een kolgans? Of zo’n witbuik? En wat doe je hier eigenlijk deze tijd van het jaar?’
‘Hoorde je me niet? Je krijgt drie wensen van mij. Wat hindert het je dan nog dat je niet weet wat voor gans ik ben?’
Maar de molenaar liet het er niet zomaar bij zitten. Hij was een man van precisie; in zijn meel zaten ook nooit klontjes of verdwaalde graanstukjes. Na nog wat gekibbel van ongeveer een kwartier gaf de gans met redelijke tegenzin aan dat hij in feite geënt was op een boerengans, maar dat zijn veren ooit voor een groot deel uitgevallen waren en dat de veren die naderhand aangroeiden wat donker uitgevallen waren. De molenaar nam genoegen met deze wazige uitleg, en de gans kon over tot de orde van de dag.
Drie wensen mocht de gans de molenaar dus aanbieden.
‘Dan hoef ik niet lang na te denken,’ zei de molenaar, over zijn lippen likkend. ‘Als eerste wens wil ik dat ik al het graan van de wereld al gemalen heb.’
En onder het suizen van de wind veranderde ineens het graan op de kar van de molenaar in meel. Maar er kwamen nog meer zakken bij. En nog meer. En de zakken barstten open. En rondom de kar groeide er op de grond een laag meel, alsof het sneeuwde. Het meelniveau bleef stijgen en stijgen. Nog nooit had de molenaar zo veel meel bij elkaar gezien. De helft ook niet, en zelfs de wortel daarvan niet. Hij besefte bij de aanblik van deze gruwelijke overdaad de onhandigheid van zijn gekozen wens, en toen hij nog maar net met zijn hoofd boven de witte berg uitstak, wenste hij snel dat alles weer zou worden als het was vóór hij zijn eerste wens deed.
Nog geen seconde later zat de molenaar weer uitgezakt op zijn matig met zakken graan gevulde kar.
‘En wat is je derde wens?’ zei de gans, wat verveeld.
‘Een pratende gans?’ zei de molenaar verbaasd. ‘Raar beest ben jij. Ben je soms zo’n rietgans?’
Door zijn tweede wens kon de molenaar zich wat er zich zojuist zoal had afgespeeld uiteraard niet meer herinneren; de gans verstond zijn vak goed.
‘Ja, een rietgans! En bovendien mag je van mij nog een wens doen,’ zei de gans, best ongeduldig.
De molenaar lachte en ging iets meer rechtop zitten.
‘Een wens? Ik weet het, ik weet het! Ik wens dat ik al het graan van de wereld al gemalen heb!’ zei de molenaar, en hij stelde zich al in op een leven nooit meer werken.