Calo met een rietje

Het was zondag in cafetaria Golden Corner. De zaak was optimaal gevuld. Frietboer Jack had een goed overzicht en had het tevens druk genoeg om niet een of ander kletspraatje te hoeven maken. De anderhalve generatie die zijn familie nu in de frituurbusiness zat, had een overvloed aan kennis opgeleverd. Jammer genoeg ook veel stress. Het was een bikkelharde wereld en hij had veel concurrenten zien gaan. De laatste tijd steeds meer om onverklaarbare redenen. Alle bedrijfsvoering was immers gestandaardiseerd. Een probleem van de concurrent zou ook een probleem van Jack moeten zijn. Vorige week nog moest snackbar Vorkje Prikje het onderspit delven door een zwaar onderschat risico als gevolg van een tamelijk magere strategievorming in combinatie met een nogal laconieke risico-inventarisatie. En dat op een maandag! Een simpele maandag! Op een donderdag had hij kunnen begrijpen, maar maandag? Dus tja, sinds een week zat Jack dus niet lekker in z’n vel. Hij wilde eigenlijk precies weten wat er nou bij Vorkje Prikje fout was gegaan, want anders had zo’n prospectieve risicoanalyse van zijn kwaliteitssysteem uiteraard helemaal geen waarde meer. De situatie was twee jaar geleden ook ongeveer zo toen frituur Cronbach’s Alpha over de kop ging. Toen ging het op een haar van een vegetariër na mis. Horecaondernemers praten er nu nog over, met angst in hun stem.

Jack zag dat de reguliere zondagavondgasten plaats hadden genomen in zijn etablissement. Hij kende ze al door en door, maar vond het toch nodig ze stuk voor stuk nog even goed te bestuderen. Sinds een paar maanden lag er namelijk op zondag – bij het afsluiten – een drol in de wasbak. Van het herentoilet. Maar dat zegt nog niets volgens het vakblad van de frituurbranche. Daarin werd namelijk afgelopen keer een casus beschreven over een vrouw die telkens de mannen-wc vies maakte, puur omdat ze dan niet verdacht zou zijn.
En dan kan je natuurlijk wel camera’s ophangen – en dat deed Jack ook, en ja, hij wilde dan uiteraard ook dat het er een beetje professioneel en gezellig uitzag – maar die werden dan keer op keer gestolen. Na een camera of acht dacht Jack: ‘Nou, ik ga óf de camera’s voortaan goed vastmaken óf ik hang er helemaal geen meer op en ik zet omelet op de menukaart.’ Hij koos voor het laatste en kon dus ook eindelijk de condoom- en tandenborstelautomaat weer op die plek terughangen; daar verdiende hij toch mooi zo’n vijf euro in een goede week mee en het dubbele op een zondag.

Linksom of rechtsom, een van de aanwezigen moest in de wasbak gepoept hebben. Maar wie? Buitenstaanders zouden geneigd zijn om de butler, die altijd een kandelaar, een touw en een loden pijp bij zich had en bovendien een Marokkaan was, als hoofdverdachte te bestempelen, maar dat vond Jack te makkelijk. De butler betaalde het beste van al zijn klanten, dus als ondernemer vond Jack dat de goede man juist een extra stukje onschuld had verdiend. De accountant kon het ook niet zijn, want die had een duur pak aan en was dus een nette vent. Nee, Jack dacht meer aan de bekende zanger. Van ‘bekend zijn’ naar ‘bekend hebben’ is maar een kleine stap en bovendien vond Jack zijn liedjes niet leuk. Redenen genoeg. En het was ook vaak zo dat bekende mensen arrogant waren. Neerkijken op de schoenen van normale mensen, en dat soort dingen.
Nou, die bekende zanger vergat dan wel even dat Jack niet zomaar een snackbarhouders was! Jack had hart voor de zaak en hij hield van zijn klanten. Hij sneed zijn friet zelf, hij mengde zijn eigen vet en hij maakte zijn eigen mayonaise. Eigeel, mosterd, citroensap en olie mengen, denken de mensen dan. Ha! Jack maakte eerst allicht zijn eigen eigeel. Want zo doen grote koks dat. Waar zie je dat nog? Trouwens, Jack dacht zelfs verder dan zijn stoepbord. Toen iedereen in het dorp nog bezig was met het vervuilen van het milieu en het verspillen van energie, was Jack allang overgestapt op groene friet. Zelfs voor de klanten was dat aantrekkelijk met al die subsidie. Gewone friet kostte twee voedselbonnen en groene friet maar één.

Van al het tobben en malen had Jack een wee en unheimlich gevoel gekregen. Hij keek naar zijn mooie, onschuldige friet en daarna naar zijn gulzige, ranzige klanten.
‘Wat zouden ze met mijn frietjes doen?’ dacht hij. ‘Soms nemen ze mijn friet mee naar buiten. Dan kan ik niet meer zien of ze die brave staafjes wel goed behandelen. Zouden ze goed kauwen? Je wil ook niet half gekauwd in zo’n zure maag vallen. Ze zeggen weleens dat het voorkomt dat mensen friet gewoon weggooien. Alsof het niet is. Geen respect. Geen respect! En ik kan er al helemaal niet tegen als ze die frietjes graaien en in hun mond proppen. Graaien en proppen, graaien en proppen. Waar is de tederheid?’
‘Allemaal eruit!’ schreeuwde Jack tegen zijn klanten. ‘Jullie krijgen niks meer. Hoe durven jullie hier met jullie verdorven geilheid zitten wachten op minderjarige frietjes? Vort! Weg jullie!’
Vanzelfsprekend bleek ook nu dat Jack een professional was: hij had dit risico ingecalculeerd en ging zonder paniek zijn infuus aanleggen.