De co-idioot

Er bestonden drie soorten eikels, wist M Walenbergh. Die waar je je hand voor in het vuur wilde steken, die waar je soms een branderig gevoel van kreeg, en die andere twee. (De M in zijn naam was geen initiaal of afkorting. Zijn ouders konden het niet eens worden over hoe ze hun zoon moesten noemen, maar het was in de familie traditie dat alle mannen een naam kregen die met een M begon. Iedereen hield zich daar ook aan. Behalve de ouders van Maurits, maar die waren dan ook dyslectisch. In ieder geval was M een goed begin. Men wende eraan. Het sleet. En op den duur was het niet meer nodig om M nog een volledige naam te geven.)
M had er de pee in. Vooral vandaag had hij zijn dag niet. Hij had namelijk slecht nieuws van zijn dokter gekregen.

Daar – en rinkel – ging de telefoon. Fijn, afleiding, dacht M.
‘Ja,’ klonk het aan de andere kant van de lijn. ‘Kijk even onder je bank of daar misschien nog een pizza ligt. Je hebt namelijk alleen de doos ingeleverd.’
M beloofde de persoon aan de telefoon dat hij zou gaan zoeken en diezelfde dag nog iets zou laten weten of zelfs langs zou komen.
‘Ook dat nog!’ had M gezegd als er iemand in de buurt was om te luisteren.
Altijd als hij pizza’s huurde raakte er wel eentje zoek. En dat kostte dan weer een euro vijftig per dag. Zonde van het geld, want daar had hij anders vuurwerk van kunnen kopen.
Tja, die M Walenbergh, hij kon precies tussen hoog en laag in springen, zei men vaak over hem. Maar waar waren we – en vooral M – gebleven? O ja, hij had er de pee in (en misschien nog wel een andere plofklank ook), was de vleesgeworden chagrijn geworden, de vetgemeste melancholie. Allemaal omdat hij een nare tijding van zijn dokter had gekregen.
Het slechte nieuws van de lijfarts was dat hij toch maar niet met pensioen ging. M had dus nog wel een paar jaar met hem te maken. Daarbovenop had de gneesheer een pakje extra vervelende informatie. En dat ging over een van M’s pijnappelklieren.
Ja, M was een medisch wonder, had zijn dokter ooit gezegd. Hij had namelijk welgeteld zes pijnappelklieren en doorgaans hebben mensen er maar een.
De medicus zelf was overigens allesbehalve een medisch wonder. Hij was altijd de eerste die dat toegaf; hij zei daar dan meteen achteraan dat hij wel heel erg goed auto kon rijden.

M had het eigenlijk door de jaren heen wel fijn gevonden zo’n overvloed aan pijnappelklieren. Op feestjes kon hij steevast de blits maken en veel dingen in het leven waren voor hem gratis. Iets minder vermakelijk was dat iedereen steeds met hem op de foto wilde. Enfin, dat was de prijs van stardom.
Maar onlangs was er dus iets vervelends gebeurd. De dokter was zelfs letterlijk een beetje geschrokken.
‘M,’ zei hij enigszins voorzichtig. ‘Hoelang kennen wij elkaar nu al?’
‘Ach, hoelang kennen de cola en het ijsklontje elkaar?’ zei M om maar niet amicaal te hoeven doen.
De arts speelde zenuwachtig en ietwat ongecontroleerd met zijn brilletje. (De bril die hij gratis kreeg bij aankoop van een andere bril, want als die kapot ging zou dat niet zo erg zijn.)
‘Een van uw pijnappelklieren is helemaal verdroogd en verschrompeld.’
‘Dat verklaart veel!’ zei M. ‘Ik sliep de laatste tijd al niet zo heel lekker meer.’
‘Maar maakt u zich niet druk. Met slechts vijf pijnappelklieren kunt u makkelijk honderd worden.’
Fijn, maar kun je ook vertellen wanneer ik dan precies honderd word. Volgende week zou me niet zo goed uitkomen. Ik heb namelijk nogal een drukke agenda, zie je.’
De medicus pakte een rekenmachientje, maar omdat het batterijtje leeg was, moest hij het antwoord schuldig blijven.
‘Ehm,’ zei hij.
‘Zeg maar gewoon M,’ zei M.
Er was weinig beter nieuws bleek. M kreeg te horen dat hij gewoon nog alles kon doen, toch moest hij wel uitkijken met goniometrie.
Nou deed M al jaren zo goed als niks meer met goniometrie. En verder had hij ook niet echt een spannend leven. Af en toe huurde hij een pizza, maar uitbundiger dan dat werd het toch niet werkelijk. Ach, vroeger vond hij het nog wel leuk om te gaan zwemmen, maar sinds je daar speciale zwemkleding voor moest dragen was voor M de lol er vanaf. En je zag het steeds meer, die kledinghype. Dat mensen hun zelfverzekerdheid meenden te moeten halen uit het textiel dat om hun lichaam zat. Speciale kleding om te skiën, speciale kleding om door het bos te fietsen, speciale kleding om radioactief afval op te ruimen, en zelfs speciale kleding om in een gevangenis te verblijven. Volgens M was het allemaal begonnen met Mick Jagger die ergens begin jaren ’70 had gezegd: ‘Ja, ik kan vandaag niet zingen. Ik heb mijn rockoutfit namelijk niet bij me.’ En toen bestelde Keith Richards, zegt men, een pizza.

M verliet de praktijkruimte van zijn arts en besloot die dag – om het nieuws te verwerken – iets met driehoeken te gaan doen.