Althoff-principe

Onlangs, in deze tijd waarin door deskundigen tijdens de monitoring van cursussen betreffende het coachen van trainingen werken van Albert Camus en José Saramago veelvuldig geciteerd worden, heeft de ontwikkeling in de medische sector zich, qua nieuwbouw, wederom (minstens schijnbaar) orthogonaal op de samenleving getoond.
Een gezondheidscentrum (ook wel heelbordeel genoemd in de volkstong) is welbeschouwd een institutionele paradox. Het creëren van een plek waar alle mensen die verzwakt zijn door ziekte elkaar tegenkomen vergroot uiteraard juist de kans dat die mensen ziektekiemen op elkaar overbrengen. Wat dat betreft is de naam ziekenhuis veel treffender gekozen voor de groots opgezette variant van een dergelijke instelling.
Maar, om maar even de advocaat van de duivel en de gemiddelde arts te spelen: dat de bron van een epidemie ‘logischerwijs’ in zo’n centrum lijkt te moeten zijn, kan ook gewoon op toeval berusten. Dat veel leden van een zieke groep een bepaalde deurklink vastpakken en geen enkel lid van een gezonde groep doet dat, maakt van die klink nog niet de wortel van enig onheil. In een gegevensverzameling met een flink aantal variabelen kunnen onverwachte trends zomaar door een soort willekeurigheid optreden. Bij een dusdanig inductief redeneren, waarbij je met een set gegevens tot een algemene conclusie wilt komen – wat bijvoorbeeld eveneens wordt gebruikt ter staving van de bewering dat roken slecht voor je is –, is het betrouwbaarheidsniveau van belang. In elk onderzoek is dat sowieso minder dan 100%. Artsen nemen beroepsmatig in de regel genoegen met een betrouwbaarheidsniveau van 50%, maar statistici gaan doorgaans voor minimaal 95%. En het trekken van een onjuiste conclusie komt daarmee al zo’n 1 op de 20 keer voor.
Bij onze kwestie of we een gezondheidscentrum overtuigd als ziektebron aan kunnen wijzen, is zo’n betrouwbaarheidsniveau belabberd. Daarvoor zijn er domweg te veel variabelen. Mensen laten zich wat dat betreft lastig bestuderen; ze hebben veel te veel ‘dingetjes’ waar ze zoal de hele dag mee bezig zijn. En als je op zoek bent naar een trend en je hebt – daar kom je niet onderuit – een overvloed aan variabelen mee te nemen, dan besef je soms niet hoeveel mogelijke trends je in feite aan het testen bent. Elk mens heeft echt wel meer dan 1000 parameters die zijn gang door het leven bepalen, die, als hij vergeleken wordt met een medemens, al zo’n half miljoen paren opleveren met een op louter toeval berustende correlatie.
En dit is allemaal mooi en aardig tot je je weer realiseert dat bij een argumentatie de argumenten zelf niet het belangrijkst zijn. We weten per slot van de politicoloog Althoff dat de lengte van het uiten van die argumenten (hoe slecht ze daarbij wellicht zijn) veruit meer impact heeft. Het Alfhoff-principe geeft dat bondig en tekenend weer: wie controle heeft over de microfoon, wie kan bepalen wanneer deze wordt aangezet en uitgezet, wint het debat.
Althoff bedoelde dat uiteraard naast letterlijk ook figuurlijk. Met zijn werk heeft hij interessante communicatieproblematiek in het politiek-theoretische denken geïntroduceerd, waardoor onder andere de transformatieve scheidslijnen van politieke betrokkenheid opnieuw moesten worden bekeken. (Zonder resultaat.)