Hypothese van Baruk

De gemeenteambtenarij alhier schrok zich onlangs, waarschijnlijk in de nachtdienst of vlak daarna, precies zes keer, met welverdiende tussenpozen, zestig graden in de rondte dat er ook huurders te vinden zijn in ons dorp. Dat werd in de vorige raadsvergadering, die eigenlijk over het aantrekken van een coach voor de advisering bij het geven van cursussen over trainingen had moeten gaan, bekend. Gelukkig hadden ze nog bijna een half kwartier de tijd om met een stemming het plan om binnen onze gemeentegrenzen nooit meer ook maar één enkele steen te laten plaatsen voor een gebouw dat de goedkeuring van figuren als Rossi, De Meuron, Van der Rohe of anderen uit die peergroup zou kunnen ontvangen doorgang te geven. Om de besluitvorming hiervoor optimaal te vertragen waren kosten noch moeite gespaard en had de burgemeester persoonlijk een oneven aantal consultants ingehuurd – die daarmee in ieder geval hun eigen cv konden aanvullen. Na een onafgebroken strijd, compleet met saaie borrels en langdradige recepties, werd er juichend en voldaan gekozen om alleen nog maar huizen te laten bouwen die zo lelijk zijn dat niemand ze zou willen huren.
Hoe men nou precies tot die conclusie is gekomen, is vooralsnog onbekend. We mogen hopelijk wel aannemen dat onze bestuurders zich altijd laten leiden door argumenten en niet door een evaluatie van de persoon die zo’n getuigenis aandraagt. Voor de vraag of een motivering deugdelijk is, is het gegeven dan iemand die toevallig de waarheid graag omzeilt in veel gevallen de waarheid graag omzeilt, niet bepaald relevant. Want zelfs de meest waarheidsgetrouwe persoon maakt soms een foute redenering. Informatie over de persoon die een argument uit zou daarom niet meegenomen moeten worden bij de betrachting van dat argument. Dat iemand uit Brabant komt, zegt niets over diens kennis over varkens. Evenmin moet je er bij de stellingen van een wethouder van uitgaan dat die wel het beste met de gemeente voor zal hebben, puur en alleen omdat hij/zij in die gemeente woont. Een argument moet staan of vallen op zijn eigen merites en niet op die van de bron of stijl ervan. Bij bewijsvoering is het medium niet de boodschap; een scheiding van die twee is lastig, maar noodzakelijk.
Dus ook door de zelfverzekerdheid waarmee iemand praat, moet je je niet laten leiden. Buiten het feit dat het vaker dan gewenst voorkomt dat gesprekspartners ongeremd ratelen over waar ze weinig weet van hebben, is er nog iets anders aan de hand, iets wezenlijkers. Het is namelijk zo dat – en daarom horen stiltes onlosmakelijk bij elke oprechte dialoog –, als het om communicatie gaat, het verlangen om iets te zeggen doorgaans groter is dan de behoefte ernaar. Dit is wat we de hypothese van Baruk noemen.
Maar wat bedoelde Baruk daarmee? Nou, men wil best iets meedelen, maar tegelijkertijd is men er zich van bewust dat het zo goed als onmogelijk is om exact dat over te brengen wat men over wil brengen. Men heeft immers geen vat op andermans connotaties. En de verwijzing van begrippen naar andere begrippen is niet alleen voor elk mens anders, maar ook voor eenieder een haast oneindige reeks – en hierdoor zullen deelnemers aan een conversatie nooit tot dezelfde betekenis komen van hetgeen gezegd (of geschreven) wordt.