Lang, te lang geleden, ver voor de allereerste Kondratieffgolf bestond, was het populair voor goden om uit een ei te komen – beginnende waarschijnlijk bij de Chinese god Pángŭ. Je moet dit uiteraard niet omdraaien. Wat uit een ei komt, is niet per definitie een god. Als fans van de politiek graag een T-shirt van de VVD dragen, dan wil dat nog niet zeggen dat iemand met een VVD-T-shirt ook een liefhebber van politiek is. Je kunt namelijk niet een conclusie trekken op basis van het gevolg van die conclusie – omdat andere conclusies immers niet kunnen worden uitgesloten. Iemand kan bijvoorbeeld ook een shirtje met de tekst ‘VVD’ erop dragen omdat hij dyslectisch is, of gewoon omdat hij graag kledingstukken draagt die door kinderarbeid en onder erbarmelijke omstandigheden tot wording gekomen zijn. Terug naar de hogere machten: het is overigens niet zo dat alle goden uit eieren geboren werden, en worden. Het is daarom tevens onjuist om te zeggen dat als iets niet uit een ei komt, het dus geen god is. Oftewel, als het gevolg onwaar is, hoeft daarmee het antecedent nog niet onwaar te zijn. Een voorbeeldje hiervan kunnen we in India vinden. Daar barst het van de goden. Er zijn er sowieso al meer dan Gandhi haren op zijn kop had – daar zijn het de heren historici wel over eens. Voor van alles en nog wat bestaan er in India bivakkerende goden. Zo ook, naar alle waarschijnlijkheid, is er een god van het ei. En logischerwijs is die niet geboren uit een ei, want dan zou hij ontstaan zijn uit iets wat hij zelf nog moet scheppen, en door die paradoxale recursie-hapering zou hij continu te zenuwachtig zijn om nog zinvolle dingen te doen in dit universum. Een oppergod, de god die alles verder teweegbrengt, zou uiteraard met hetzelfde te maken hebben – dus we kunnen met een gerust hart concluderen dat die in ieder geval niet uit een ei is gekropen. Toch heerst er in het algemeen, vooral vanwege het gebrek aan ooggetuigen, best veel onduidelijkheid rondom deze vorm van eierpresentatie.
Gelukkig voor ons nieuwsgierigen hielden sommige goden een dagboek bij. (Nogmaals: niet iedereen met een dagboek is een god, en het niet schrijven van zo’n log betekent nog niet dat men geen god is.) Lezen wij een passage van de Finse god Väinämöinen: ‘Ik vond het voornamelijk een originele entree. En het magische en nogal tot de verbeelding sprekende getal nul lijkt van een afstand ook best op een ei. Bovendien is het erg goed dat de schaal van het ei adequaat het ontstaan van het iets uit het niets afdekt. Dat vergroot alleen maar het mysterie. Als de mensen de wording van het iets gewoon zouden kunnen aanschouwen, zou er geen reet meer aan zijn, vermoed ik.’ Dat Väinämöinen onder meer de god van de podiumkunsten is, maakt deze tekst wat gekleurd; de keuze voor het ei wordt hiermee wel wat begrijpelijker. Sommige goden namen hun eifascinatie een stuk verder nog. Zeus was zo’n figuur. Die deed het met een zwaan. (Lekker zwaantje, dat wel. Erg mooie veren ook.) Daar werden Castor en Pollux uit geboren, nu de twee helderste lichtjes van de constellatie Tweelingen. Over heldere sterren gesproken: op Sirius B ligt volgens een stam in Mali de blauwdruk van de schepping. Toch zo’n 8,6 lichtjaar weg. Je moet dus voor zo’n educatieve reis heel wat episodes van je favoriete show willen missen – om dan te kunnen lezen dat de Big Bang klonk als het breken van een eierschaal of zo.