Ineens zat ik zonder baan. En ik voelde me net zo lekker bij de Rabobank. Na drie weken had ik me volledig genesteld en wist ik overal van.
Ik kwam terug van het potlood slijpen en daar stond mijn supervisor voor me. “We moeten je laten gaan, Bart,” zei hij. “Je bent overgekwalificeerd. Je bent de eerste op de hele afdeling die moeiteloos de potloodslijper weet te vinden. En, erger nog, je bent de eerste die sinds de afdeling bestaat ook daadwerkelijk zijn potlood kan slijpen.”
Ik keek mijn supervisor verbijsterd aan.
“Maar…maar dan kunnen jullie me dus juist gebruiken?” probeerde ik voorzichtig.
“Vergeet het, Bart,” zei mijn supervisor krachtig. “Deze debielen hier om je heen, inclusief ik, kunnen zich niet handhaven met jou in hun buurt. Dit is een bank, moet je weten! Dit is geen sociale werkplaats waar naar een hoger plan wordt gewerkt!”
“Toch…toch zou je misschien dan een verandering in het beleid of de cultuur kunnen bewerkstelligen,” opperde ik. “Dat zou ook stimulerend kunnen werken en zelfs hoger opgeleiden aantrekken.”
“Nee, nee, nee, Bart,” zei mij supervisor terwijl hij omlaag keek. “Dit is de plek waar mensen terechtkomen die het afschieten niet waard zijn. En daarom moet ik je laten gaan.”
Mijn supervisor pakte een tissue.
“Ik zal het kort maken, Bart. Je hebt tot het eind van de dag om je bureau leeg te maken. De meesten in de bankwereld hebben daar gemiddeld zes maanden voor nodig, maar ik weet dat het jou in een paar uur lukt. Het ga je goed!”
Hij gaf me een hand.
(Ik gaf die hand terug, want het was een linkerhand en die had ik al een in mijn verzameling. Eigenlijk moest ik alleen nog maar een rechterhand hebben om mijn verzameling compleet te maken, maar dat is een ander verhaal.)