Waar al sinds mensenheugenis de koeien en kalveren hun schaduwen geduldig op het glanzende gras neerleggen, hier niet ver vandaan, waar met evenveel zorg de slakken langs de omheiningen dag in dag uit het groene mos polijsten, bevond zich ooit de oorsprong van een grillig pad dat met steeds grotere slingerbewegingen leidde naar een zevental obscure hellingen waarachter een vuurspuwende en ronduit asociale draak zijn huisvesting had.
De draak werd in de volksmond De Draak genoemd, en dat kwam voornamelijk omdat er toen weinig creativiteit in de gemeenschap zat. Maar meestal werd er naar de draak verwezen met zijn soortnaam, dus gewoon ‘draak’, en niet met de voor het beest bedachte eigennaam.
Zo’n draak in de achtertuin was op zich nog niet zo’n probleem. Het was goed voor het toerisme en het hield de vorming van een eventuele veel te hippe buitenwijk tegen. Maar er was in die tijd wel een soort ongeschreven wet dat de dorpelingen de draak elke dag te eten moesten geven. Dat de wet nergens daadwerkelijk was opgeschreven deed er niet toe, want er was toch niemand in het dorp die kon lezen. Maar het protocol was er nou eenmaal, en de draak gaf ook niet bepaald aan zijn routine in dezen te willen wijzigen.
Toch waren er steeds meer stemmen vanuit de plaatselijke bevolking die lieten horen dat de draak best wel mocht blijven maar dan alleen als hij voortaan ergens zijn eigen voedsel ging regelen. En toen deze gedachtegang onderhand een meerderheid ging vormen, toonden enkele stoere boerenzoons zich bereid om de draak van de nieuwe regeling op de hoogte te brengen. De draak bleek echter weinig voor rede vatbaar en de boerenzoons kwamen stuk voor stuk heel erg dood terug naar het dorp.
De moed bij de mensen zakte weg; ze dachten dat ze voortaan aan de draak en zijn honger vast zouden zitten. Maar juist toen kreeg de oude schoenmaker een ideetje.
‘Vrees niet, beste dorpsgenoten!’ zei de schoenmaker. ‘Als jullie me een dood schaap, een bak zwavel, een zak kool en een pot teer bezorgen, zal ik ons probleem uit de wereld helpen. En vergeet niet dat de linkerschoenen deze week in de aanbieding zijn!’
Gewillig brachten de mensen de schoenmaker waar hij om vroeg, en sommigen van hen bestelden meteen een paar schoenen.
‘Tot straks!’ zei de schoenmaker, en hij koerste neuriënd met zijn spullen naar de voederplaats van de draak.
Daar aangekomen vulde de schoenmaker het dode schaap met een mengsel van de zwavel, de kool en de teer. De bedoeling was dat de draak het schaap zou opslokken, maar door het contact van de vonken in zijn mond met het ontvlambare mengsel zou hij in brand vliegen en waarschijnlijk zelfs ontploffen. En een dode draak hoeft natuurlijk niet meer gevoerd te worden. Tevreden met zijn intelligente plan floot de schoenmaker de draak. Die kwam aansjokken, zag het schapenhapje liggen en nam het meteen in zijn bek. Maar direct daarna spuwde hij het zwavelschaap ook weer uit.
‘Bah! Wat is dit voor een ordinaire eetgelegenheid geworden hier!’ schreeuwde de draak al proestend uit. ‘Ik kom hier nooit meer!’
De draak verdween en werd inderdaad nooit meer gezien. En ter nagedachtenis van dat voorval zijn er daarom in onze streek nog altijd eettenten waar het eten belabberd slecht is. Lang leve onze tradities!