De knorrende pastoor

De burgemeester was die ochtend met drie dagen onweer op zijn gezicht thuisgekomen en had daarna in zijn studeerkamer opgezocht wat dat eigenlijk betekende.
De jonge boer en karottentrekker Frits had de burgervader weer eens een poets gebakken door hem te vertellen dat het hele dorp op de eerste dag van de herfst naar de open plek tussen de drassige vennen, hier niet ver vandaan, zou gaan om daar de komende paasprocessie alvast te repeteren. En de deftige bestuurder was zowel in de grap als in twee van de heideplassen getrapt.
Die avond werd Frits in de ambtswoning van de burgemeester ontboden om zich te verantwoorden. Het was namelijk niet de bedoeling om wie dan ook van het gemeentebestuur, maar vooral de belangrijkste van allemaal, op het verkeerde been te zetten en al helemaal niet om dat been dan in een of ander drasland te laten stappen.
Toen Frits op zijn afspraak verscheen, trof hij de burgemeester in gezelschap van de pastoor zittend aan de eettafel. Ze waren volop aan het dineren, en op de rijkelijk gevulde tafel stond maar weinig dat nog niet aangetast was. In het midden van alle dissen, als pièce de résistance, bevond zich een grote schaal met daarop een geroosterde en met een appel getrooste big.
‘Zo, Frits,’ sprak de burgemeester. ‘Vertel meneer pastoor hier maar eens wat er vanochtend op de open plek tussen die moerassen te doen was.’
Frits draaide wat met zijn voet, stak zijn handen diep in zijn zakken en zei toen: ‘Ja, ziet u, excellentie en eminentie, ik moet het waarschijnlijk verkeerd gehoord hebben van die processierepetitie.’
De burgemeester moest minachtend lachen.
‘Is er dan iets mis je je oren, mijn zoon?’ zei de pastoor.
‘Ja,’ zei Frits. ‘Ik hoor bijvoorbeeld “nee” als mensen “nee” zeggen.’
‘Maar “nee” is toch ook “nee”? zei de pastoor confuus.
‘Voor mij klinkt dat inderdaad hetzelfde,’ zei Frits.
‘Ik geloof er geen sikkepit van,’ zei de burgemeester. ‘Nee, je praatjes zullen je niet meer redden.’
‘Maar iets of iemand anders dan?’ zei Frits. ‘Het varken misschien? Als het varken op tafel gaat knorren, laat u me dan vrijuit gaan?’
De burgemeester en de pastoor stemden schaterlachend in met zijn verzoek. Maar ineens ontsnapte er bij de pastoor wat darmgas met bijpassend geluid. Meteen ging hij rechtop zitten en volijverig onderzoekend keek hij om zich heen. Toen zijn blik die van de burgemeester kruiste, haalde hij schouders en wenkbrauwen op. Prompt liet hij weer een prot. De dienstmeid, die in een hoek van de kamer stond, moest haar best doen om haar lach in te houden.
‘Dat was het varken!’ probeerde de pastoor voorzichtig. ‘Het varken knorde!’
En weer rommelden zijn darmen. Boos wilde de burgemeester iets zeggen, maar zijn ingewanden waren hem voor; zijn hoofd kleurde appelrood.
‘Inderdaad!’ riep hij snel, terwijl de pastoor en hij er tegelijk nog een lieten vliegen. ‘Een wonder is het!’
En voor Frits vrij, blij en fluitend de woning verliet, liep hij nog even langs de keuken om de kok te bedanken, aan wie hij de dag daarvoor nog een grote zak kool en bonen had gegeven.