De breekkeizer

Hier niet ver vandaan is het prima wandelen en nadenken onder de lindebomen onder het genot van een pijpje gevuld met bijvoorbeeld die heerlijke tabaksmelange die de dorpsdokter onder de toonbank verkoopt. Vooral op een zomerdag. Zelfs als het zo heet is als in dit verhaal. Geen druppel regen was gedurende vele weken gevallen en sneeuw was ook al in geen tijden meer gespot. Alle vennen in de buurt waren opgedroogd, en de brouwerij deed opvallend goede zaken.
Zoals elke zomer was de burgemeester acht weken op vakantie. De dorpsinbreker maakte van dat gegeven ook ieder jaar dankbaar gebruik door in die periode te kijken wat er zoal in het burgemeestershuis te halen viel. Maar deze zomer was anders. De burgemeester van de naastgelegen gemeente had namelijk besloten eens een jaar niet op vakantie te gaan, en daarom was de dorpsinbreker aldaar genoodzaakt zijn werkterrein wat te verleggen.
En zo gebeurde het dat er op een dag maar liefst twee inbrekers onafhankelijk van elkaar in het burgemeestershuis achter de lindebomen aan het neuzen waren. Ze ontmoetten elkaar in de keuken.
‘Ik zie meteen dat u een vakman bent,’ zei inbreker A, de lokale boef. ‘Echt een professionele koevoet! Het lijkt me een feest om daar lekker mee te wrikken.’
‘Die plunjezak die u daar heeft is anders ook van een fantastische kwaliteit,’ zei inbreker B, de regionale rover. ‘Complimenten, collega!’
Toevallig was de veldwachter, die zoals elk jaar op het huis moest passen, hoewel hij amper door de deur paste, die dag voor de verandering eens in de bijkeuken aan het slapen. Een combinatie van honger en geluid maakte hem wakker.
Toen de veldwachter de keuken binnenkwam, dronken de twee inbrekers snel hun koffie op en renden ze de tuin in. Midden in de tuin stond een kastje, en achter in de tuin stond een muur, een hoge muur. Eroverheen klimmen lukte niet in je eentje.
De veldwachter versperde de vluchtweg het huis in, en hij blies op zijn fluit om versterking.
‘We zijn erbij!’ zei inbreker B, een kruisje slaand. ‘De sigaar van het haasje, de klos van de pisang!’
‘Welnee,’ zei inbreker A, terwijl hij rustig zijn nagels vijlde. ‘We hebben juist geluk. We zijn met z’n tweeën. Als jij me een steuntje geeft, kan ik op de muur klimmen. En als ik dan boven ben, trek ik jou ook omhoog.’
‘Klinkt als een puik plan,’ zei inbreker B, op zijn vingers kijkend of hij zijn nagels binnenkort wellicht moest vijlen, en hij klemde zijn handen ineen om zijn collega een opstapje te geven.
Dankbaar en handig klom inbreker A via inbreker B’s handen, schouders en hoofd boven op de muur. En hij sprong aan de andere kant van de muur op de grond.
‘Hé, en ik dan?’ riep inbreker B. ‘Je zou me toch helpen als ik jou zou helpen?’
‘Tja, ik weet niet hoe het in jouw dorp werkt,’ zei inbreker A, met een lach in zijn stem, terwijl hij zijn pijp stopte met dorpsdoktersmelangetabak en in de schaduw van de lindebomen wegsjokte. ‘Maar hier geldt dat je nooit een dief moet vertrouwen. Zeker niet als hij niet uit de buurt komt.’