Twee kuchen nadat ik voor de ingang van gemeenschapscentrum Het Klooster aan de wijkagent een lening van acht euro zestig had geweigerd, onlangs, kwam ik een ex-roeigenoot tegen. Hij was uitgezonden door een bedrijf dat cursussen geeft over het monitoren van de coaching van adviseurs, en moest als spreker iets komen navertellen die dag op een anti-oplichtingsdemonstratie; de mondiale golf van protest had inmiddels ons dorp bereikt. Maar hij was, bleek, de weg min of meer kwijt.
De bijeenkomst moest of om de hoek zijn of ging om een of andere reden niet door, zei hij. En als het gebeuren dan niet doorging, hadden ze of zijn nummer niet of er was een storing in het telefoonnetwerk, zei hij. En als ze zijn nummer niet hadden, waren ze het of kwijtgeraakt of ze hadden het verkeerd genoteerd, zei hij. Ik vroeg of hij toevallig ook vond dat iemand of stil en bedachtzaam was of spraakzaam en dommig, waarop hij me bête en zwijgend aankeek – maar dat was van korte duur. Zijn stem pakte zijn geratel weer snel op.
Ongeveer net zo leuk als het inruimen van de afwasmachine vind ik het om in een argumentatie een set van twee in mijn ogen willekeurige mogelijkheden gepresenteerd te krijgen; al is dat uiteraard beter dan één. Alles van het besprokene en het bedoelde kan onmogelijk onderdeel van zo’n set zijn. Bij een ofwel-p-ofwel-q-situatie kan bij het wegvallen van p alleen q het geval zijn, of bij het moeten afwijzen van q alleen p. Maar er is sowieso haast altijd een derde, vierde, vijfde optie. Want beide mogelijkheden kunnen niet gebeuren, of beide wel, en er kan ook vaak een neutrale situatie bestaan. Er is zelden één enkel alternatief beschikbaar. Bij de vraag of je koffie of thee wilt, is het een volkomen legale reactie om voor allebei te passen. En zelfs hier zijn er tinten grijs (hoe ongebruikelijk ook): je zou een mix van beide drankjes kunnen bestellen.
Hoe dan ook, mijn maatje had geen boodschap aan mijn gedachten en hij bleef ongestoord, onafgebroken en zich allerminst richtend op zijn toehoorder zijn spraakorgaan gebruiken. Gelukkig benutte ik al mijn oorspieren om hem niet op de voorgrond te horen, want het interesseerde me precies drie keer niks wat hij zei. Of iemand moet mij zinvolle informatie leveren, of ik mag beslissen om intensief niet naar diegene te luisteren, vind ik, en deze persoon gaf mij een vrijbrief voor het laatste. Toch moet je je in zo’n situatie afvragen bij wie de desinteresse nou (het meest) ligt – waarbij desinteresse zich, dat moet gezegd, streng en puriteins, maar ook breed en ruimdenkend kan openbaren.
En zo herinnerde ik me ineens de wet van Neigert. Neigert was een psycholoog, en in die branche zijn wetten allicht meer dan vuurvast. Volgens Neigert vindt er bij elke communicatie ook een innerlijke conversatie plaats. Nu ging het hem hierbij om de balans tussen die innerlijke en die daadwerkelijke conversatie. Degene die het minst aan de communicatie toevoegt, zal in een later stadium – en ergens anders – zijn innerlijke conversatie moeten spuien (getuige deze tekst). Degene die het meeste aan het woord is, heeft daar juist veel minder behoefte aan. In zekere zin is het dus goed om de ander te laten praten; zo houd je, zou je kunnen stellen, op een preventieve manier geroddel enigszins tegen.