Het appelgeschil (deel 1)

Waar de prachtigste beekdalen het hoogtepunt van het landschap vormen, hier niet ver vandaan, gebeurden eens, lang geleden, erg lang geleden zelfs, maar wel ná het ontstaan van de moderne mens, veel dingen tegelijk. We beperken ons in dit verhaal tot de verwikkelingen van een schout, zijn dochter, drie appels, een boer met slechts drie zoons, die zoons, en een dier met vier benen.
De boer met slechts drie zoons trok op een dag de conclusie dat er elke nacht fruit uit zijn tuin werd geroofd. Omdat hij wilde weten wie of welk dier hiervoor verantwoordelijk was, liet hij zijn oudste zoon de volgende nacht zijn tuin bewaken. Maar die zoon was veel te bang in het donker en hij bleef de hele nacht onder zijn dekens in zijn tentje liggen, dus toen de volgende ochtend weer fruit miste, kon hij niet vertellen wat er gebeurd was. Bij de tweede zoon was het niet anders. Nu had de boer een probleem. Zijn derde zoon was een dromer. Die zat het liefst de hele dag in het vuur te turen. Om een boodschap kon je die eigenlijk niet sturen. Zelfs als hij ging wandelen liep hij altijd tussen het geijkte en het glooiende pad in. Hij was volgens velen een getroebleerde van het zuiverste water. Maar ja, de boer had al helemaal geen zin om zelf een nacht buiten in de kou te zitten, dus hij gaf de opdracht toch maar aan zoon nummer drie. Die derde zoon was ook angstig in het donker, maar hij had eveneens een zwakke blaas, en toen hij ergens in de nacht even de tent uit moest om te gaan plassen, zag hij een paard dat vrolijk van het zoete fruit in de tuin aan het smikkelen was. De jongen ving het paard en besloot het te houden, maar wel stiekem, want een paard was een duur bezit in die tijd, en hij wilde niet dat het beest zou worden afgepakt door een van zijn gemene oudere broers. Voedsel voor de viervoeter zou hij van de buren jatten, en daarmee was de kwestie van het gestolen fruit uit eigen tuin opgelost. De boer nam er genoegen mee. Vanaf die dag bleef de tuin immers onverstoord. En waarom vragen stellen dan?
Iets verderop woonde de schout. Hij werd wat ouder en zocht een opvolger. Tevens vond hij het tijd worden dat zijn dochter eens ging trouwen. Slim als hij was besloot hij de twee taken te verenigen. Dus zette hij zijn dochter in de etalage. Uit de gegadigden zou de dochter dan als eerste schifting drie kandidaten kiezen met het uitdelen van drie uitheemse appels (van een exotische plantage van de schout). Het tweede deel van het sollicitatieproces zou daarna door de schout uitgevoerd worden door middel van een onvriendelijk gesprek.
Van heinde en verre kwamen jongelingen op het baantje af. Schout was een topbaan in die tijd. Niet alleen hoefde je dan niks te doen, maar je hoefde er tevens niks voor te weten en te kunnen. Het was daarom niet gek dat het aanbod groter was dan de vraag. Maar de schoutsdochter was nogal maltentig. Zij wilde een man die knap én attent was. (Zelf was ze heel spontaan, vond ze.)
Rijen vrijers in potentie werden door haar afgewezen. Stoeten van mogelijke vaders wees zij de deur; de een had te lange vingers, een ander had al een vriend. Woorden als ‘Geef mij een van uw vruchten en ik zal u mijn leven geven’ raakten haar niet. De o zo exotische appels kwamen immers van een verre plantage en konden dus niet zomaar gelijkgesteld worden aan het leventje van een of andere makelaar of heksenjager in opleiding.