Wet van Schmidt

Een van de vele politieke ambtsdragers die onze gemeente rijk is, werd onlangs, geheel volgens de gang van het spelletje, weggestuurd – toevallig juist diegene die heel bedreven is in recepties. (Gelukkig kon hij meteen weer terugvallen op zijn oude vakgebied, te weten het monitoren van de coaching tijdens cursussen over het geven van trainingen.) En dat waarschijnlijk alleen maar omdat er een meningsverschil was over de betekenis van het woord ‘liberaal’. De denotatie ‘volksgezind’ overlapt blijkbaar niet voor iedereen met de omschrijving ‘een cocktail van kapitalisme en elitarisme tot in den treure minnend, op het racistische af’.
Nu kan ‘liberaal’ beide dingen inhouden, zonder daarbij het woord opzettelijk qua beduidenis volledig te kapen of te belasten met een lading die er in hoge mate enkel is om een emotionele reactie op te wekken. De ene aanduiding is simpelweg wat ouderwetser dan de andere, en de huidige betekenis hoeft niet noodzakelijkerwijs gelijk te zijn aan de historische betekenis ervan. Er is wat dat betreft ook niet een ‘ware betekenis’ van een woord – iets waar sommige oude Grieken, op Lesbos wellicht, weleens over mijmerden, terwijl ze aan elkaar ongetwijfeld een amfoor met wijn doorgaven. Semantische verandering is hoe dan ook in veruit de meeste gevallen een vloeiend proces, met een omslagpunt dat net zo lastig aan te wijzen is als dat bij de transformatie van jong naar oud – en de verschillende ladingen van een woord zullen ook heus wel, in meer of mindere mate, naast elkaar blijven gelden, volgens een verdeling die, in ieder geval in een bipolaire situatie, waarschijnlijk erg fraai visueel weergegeven kan worden met een Gausscurve.
Maar welke waarde een woord nou precies waar en wanneer en hoe en waarom heeft, is in een communicatie feitelijk niet het thema. Als het doel is om te communiceren, dan is de ‘geldende’ of ‘ware’ betekenis van een woord de huidige, meest gebruikte betekenis ervan. Dat is toch wel de ongeschreven regel die dan van kracht is. Een misschien nog wel belangrijkere regel is dat men elkaar in een communicatie niet dirk-poep-in-’t-handje moet noemen ter introductie van een wedstrijdje koppig zijn. En nutteloos lijkt het me niet als in dezen de betrokkenen te rade gaan bij de taal- en cultuurfilosoof Rufus Detlev Schmidt – uiteindelijk gaat het immers om een begrip dat wordt overgebracht, niet om een correcte set van formaliteitjes.
De wet van Schmidt is misschien wel de herkenbaarste uit de communicatiekunde, althans de westerse variant van dat vakgebied, en dat komt wellicht omdat de strekking duidelijk in de lijn van de christelijke traditie ligt: voor men anderen op diens fouten wijst, is het goed de hand in eigen boezem te steken. Schmidt formuleerde zijn wet op de voor hem typerende zinspreukerige manier: roepen dat andermans shirt besmeurd is, maakt onterecht populairder dan verklaren dat eigenlijk ieders shirt wel voorzien is van minstens één vlek.
Zelfs in de positief-negatieve uitleg, zoals Schmidt het noemde, geldt dit nog. Volgens hem moet je jezelf iets wat goed genoeg is niet ontzeggen door een drang naar het perfecte.
Gelukkig biedt Schmidt ook een oplossing. Namelijk oefenen. Je kunt beter (effectiever, zinvoller) worden in communicatie door te oefenen. Leren praten stopt niet bij het zeggen van ‘mama’, en eigenlijk nooit.