Zinnecker-axioma

Uit de hoeveelheid rode broeken in de brasserie tegenover het gemeentehuis maakte ik onlangs op dat het borrelseizoen weer volop is begonnen. De mannen die deze broeken vullen staan doorgaans op minimaal anderhalve meter afstand van hun vrouwen en zijn door de jaren heen het synchroon drinken verleerd. Twee van hen herkende ik afgelopen sessie – tot hun pensionering runden die een bedrijf dat adviezen gaf over de coaching van het monitoren tijdens trainingen, kon ik me herinneren.
Ze speelden, luidruchtig slempend, uitbundig met misverstanden, die twee. In een setting als een kroeg is er ook niks mis mee om de dubbelzinnigheid van taal te gebruiken en een woord verderop in het gesprek in een van zijn andere betekenissen aan te halen, puur om de luchtigheid in een flauwekulconversatie te houden.
Een gangbaar voorbeeld van meerduidigheid in de taal is het homoniem. Het ligt er meestentijds voor elke bij de communicatie betrokkene zo dik bovenop dat de andere beoogde betekenis eigenlijk een afwijkende context vereist, dat hier niet al te problematisch door iedereen wel humor mee te bedrijven valt. Gevorderde grappenmakers kunnen een eigenschap van de ene betekenis gebruiken in de alternatieve context, om het ongerijmde zo minder voor de hand te laten liggen en de uiting daardoor interessanter en vaak leuker te laten zijn. Een dergelijke vordering kan ik bij mijn observaties van les pantalons rouges nooit ontdekken – maar de twee van hierboven liepen sowieso al helemaal vast in wederzijds begrip toen de een de ander naar het waarom van een bepaalde gebeurtenis vroeg.
Bij een waaromvraag kan om een reden (of, vooral in spreektaal, een oorzaak) worden verzocht, maar ook om een doel. Dezelfde interpretatie is dan zeer wenselijk. En was daarvoor de ambiguïteit nog vermakelijk, temeer omdat die door beide rode broeken om en om bedoeld en herkend werd, hier leidde de afwijkende invulling van de woordwaarde, onopzettelijk maar toch, tot ondeugdelijke reacties van de ander. De discours veranderde snel van amicale naar neutrale toon, en een goeie slok later gingen beide heren ieder op zoek naar een nieuwe gesprekspartner met een qua kleur matchende broek.
Typisch geval van Zinnecker, dacht ik toen. Zinnecker zegt, in zijn vaak aangehaalde axioma (dat ik overigens meer als een losse overweging zie), dat communicatie er in wezen op is gericht zichzelf te ‘vernietigen’ – een van de doelen van communicatie is altijd het einde van die communicatie. In onze moderne tijd met appjes is dat soms te tragisch zichtbaar. Er komt een moment dat er geen reactie meer gegeven wordt. Vaak is dat onbevredigend – voor de zender van het laatste bericht, maar ook voor de niets meer terugsturende ontvanger. Die laatste krijgt namelijk ook geen reactie meer op zijn of haar niet verstuurde bericht.
De verklaring van deze annihilatiedrang zit ’m, volgens Zinnecker, waarschijnlijk in het feit dat de ware aard van de communicatie altijd wordt vervormd, omdat elke toevoeging door de verschillende deelnemers ervan veel te veel als opzichzelfstaand wordt geponeerd, in plaats van te worden gesitueerd in termen van een gewezen opmerking waaruit zij voortkomt, en een nog te ontstane uitlating waarnaar zij hoopt te reiken.