Door de sluiting van de onderwijsinstellingen onlangs – en de daarmee gepaard gaande onvermijdelijke ontwikkelingsachterstand van onze jeugd – hangt de mensheid nu boven het hoofd dat er over een aantal jaar een generatie artsen wordt afgeleverd die in een crisistijd die de volksgezondheid raakt waarschijnlijk alleen maar kan reageren met: ‘Word niet ziek en was je handen!’
Tijdens mijn geheime culturele weekenden vroeger hadden we een steeds terugkerend grapje. ‘Als, diep in het bos, iemand die zich bezighoudt met de monitoring van coaches voor de training van adviseurs omvalt en er zijn geen artsen in de buurt om hem te horen, maakt hij dan eigenlijk wel geluid?’ zeiden we dan tegen elkaar, en we lachten er telkens uitbundig bij. We doelden natuurlijk op het alom bekende feit dat een ziekte enkel bestaat bij de gratie van het kunnen stellen van de diagnose ervan door een of andere arts.
Maar wij beseften zeer zeker wel dat het gemakkelijk meetbare gegeven dat zo’n 50% van alle artsen moeite heeft met de chronologie van oorzaak en gevolg nog niet betekent dat 50% van alle mensen moeite heeft met de chronologie van oorzaak en gevolg. Dat zou een misvatting zijn betreffende statistische gevolgtrekkingen. Zo is een demonstratie in Den Haag van artsen die vinden dat artsen meer moeten verdienen ook een stuk minder indrukwekkend dat een staking van makelaars omdat die vinden dat artsen meer moeten verdienen.
In het echte leven krijgt eigenbelang vaker de voorkeur boven empathie. Dat weten mensen van zichzelf en dat weten mensen van elkaar. Gevolg daarvan, onder andere, is dat je bij elke uitspraak die je doet je eigen statistische gegevens aanpast – in negatieve zin zelfs. Telkens als je klaagt heeft het minder effect dat de keer ervoor.
Klagen is ook in feite een uitspraak doen vanuit een te kleine steekproef. (De sterkte van een statistische conclusie wordt immers bepaald door de mate waarin de steekproef representatief is voor de populatie.) Een teken van onbegrip dus, eigenlijk. En dat onbegrip werkt twee kanten op – van het een komt het ander. Dat weten we van de wet van Lacey: zij die nu niet begrijpen, worden de onbegrepenen van straks. (Eerlijk gezegd is dit best een knullige ‘wet’. Door collega’s werd deze ook vaak schertsend Lacey’s velvet law genoemd. En Lacey was zelf ook liever gekend geweest om zijn onderzoek naar de semantische waarde van het metrum.)
Lacey ontwikkelde deze these in eerste instantie als onderdeel van een poging om de afstand tussen de radicale retoriek van de taalwetenschappers in de beginjaren van de twintigste eeuw en hun juist veel voorzichtigere theorieën in kaart te brengen. Hij putte veel van zijn bewijs uit zijn ervaring van een lokale schaakclub (waarvan hij slechts korte tijd lid was).
In de vroege formuleringen van zijn betoog was Lacey kritisch over zijn eigen ideeën, maar in latere geschriften lijkt de beproeving ervan hem ertoe te hebben gebracht om wederzijds onbegrip niet alleen als sociaal gunstig, maar ook als noodzakelijk te zien. Wat Lacey beschrijft is welbeschouwd een vorm van catharsis, een loutering van emoties (vooral medelijden) middels overbodig lijkende communicatie.