Rogall-effect

De wind deed de laatste maanden in de Gestelsestraat verdacht vaak de stem van Vincent Price na, en in het meest vervallen, leegstaande pand daar, waar tot voor negen jaar een bloeiend bedrijf in het geven van adviezen aan coaches betreffende de monitoring van cursussen gehuisvest was, is onlangs, niet totaal onverwacht, een bescheiden zwerm vleermuizen aangetroffen. De eigenaar moet daarom nog sowieso een heel lang broedseizoen afwachten voor hij de verkoop aan een handige projectontwikkelaar af kan ronden. Bij een inval van de politie – waarschijnlijk geïnitieerd door iemand die graag gewichtig doet met het hier en daar gebruiken van termen van zijn verjaarde studie psychologie – bleken er overigens ook nog andere zoogdieren in het gebouw aanwezig te zijn.
Verschillende nationale en internationale kranten pakten dit bericht (van de al dan niet vliegende, ongenodigde gasten in een van de panden in ons dorp dus) op en deze lezende kreeg ik een mooi overzicht van hoe diverse mediawerknemers bij het samenstellen van hun stukjes hun doelgroep in gedachten houden – met behulp van goed geconstrueerde onzorgvuldigheid wordt de lezers datgene toevertrouwd waar ze naar verlangen, terwijl tegelijkertijd handig opzij wordt geschoven wat dat verlangen in de weg zou kunnen staan. De Singapore Financial Times laat zo een toch wel heel andere kleur zien dan, bijvoorbeeld, de Schweizer Illustrierte. Maar het gaat verder dan het aanbieden en kiezen van een smaak in deze branche. En worden hier smaken verhandeld waar waarden aan worden toegekend – daarbovenop is er sprake van een soort spel, van een rolverdeling: de krantenuitgever biedt de (niet-kritische) afnemer x én de wil dat x waar is, en die afnemer accepteert x én de wil dat x waar is.
Nu is dat wellicht íets te boud gesteld. Een dergelijke recht-toe-recht-aan-constructie zou zelfs voor de meeste lichtvaardige nieuwsabsorbeerder niet acceptabel zijn, als er niet al een zekere voorwaarde aan vooraf is gegaan, namelijk een vooroordeel over x, leidende tot het overschatten van het gewicht van het bewijs ten gunste van x, evenals het afzwakken van enig tegenbewijs. En ‘vooroordeel’ wordt redelijk vaak gezien als een vies woord, maar men is nou eenmaal geneigd om dat aan te nemen waar men het meeste baat bij denkt te hebben. (Zo waren de neanderthalers ervan overtuigd dat je van een 5G-netwerk impotent wordt, en daarom hebben ze ook nooit tijd in de ontwikkeling ervan gestopt.)
Technieken van het manipuleren van een onderwerp in de richting van een vooroordeel zijn uitvoerig onderzocht door de politicoloog Rogall. En een van de meest voorkomende technieken hiervan is wat we tegenwoordig het Rogall-effect noemen: door het maken van een grap wordt het thema gebagatelliseerd en zo neemt het relatieve belang ervan af.
Door ontkrachtende boutades eenzelfde podium te geven als de op dat moment besproken kwestie, bevordert men, volgens Rogall, niet de luchtigheid, maar ondermijnt men juist de significantie van de betreffende issue. Zo’n gekscherende opmerking tussendoor kan bij de ontvanger werken als het uittrekken van een splinter, waardoor het probleem dat er wellicht was zijn relevantie verliest.
De domper is dat in de ontstane moet-kunnen-sfeer de aangereikte verbandtrommel slechts een doekje voor het bloeden blijkt, waar vervolgens hooguit de neus in wordt gesnoten.

Wet van Häberle

In de grote hal op het nieuwe bedrijventerrein, waar doorgaans een heel parcours ligt voor de monitoring van trainingen voor het geven van advies aan cursusleiders, is onlangs met een warm gevoel de voorverkoop van vuurwerk weer van start gegaan. Over deze klasse consumptiegoederen, die voor de kopers ervan in de regel staat voor een bewuste waardering van het gezelschap van vrienden en het genieten van het moment, is de laatste jaren veel te doen en een groeiende groep landgenoten pleit zelfs voor een vuurwerkloos bestaan. Uiteraard zijn er effecten van het spul waar de mens echt wel zonder kan. Sommige bestuurders proberen hierop mee te liften, wat af en toe wat pijnlijk uitpakt, getuige een uitspraak in de regionale media van een provinciale politica die graag lokaal wil doorbreken: ‘Dat geknal met dat vuurwerk moet gewoon pats-boem uit onze samenleving, en het zou goed zijn om voor een korte periode het maken van geluid helemaal te verbieden, of, als dat niet lukt, de mogelijkheid tot het maken van geluid gewoon centraal uit te zetten.’
Het probleem van het niet goed over kunnen brengen van de overlast en het gevaar van vuurwerk heeft grotendeels te maken met de verkoop- en gebruikscyclus ervan. Het afsteken van vuurwerk gebeurt slechts een paar dagen per jaar, en uit die korte episodes stammen ook de ongelukken en de hinder die ermee gepaard gaan. Daarna is het weer maanden, kwartalen niks. Maar met vuurwerk is het natuurlijk net als met elk ander nieuws: uit het oog, uit het hart. De moderne mens is daarbij zelfs opgevoed met een nieuwsfrequentie van een week of twee. Uiterlijk elke veertien dagen moet er toch wel weer een fris nieuwsitem de boventoon voeren: alleen hypes leveren verkoopcijfers op.
Beschikbaarheidsheuristiek is niet alleen een woord dat bij Scrabble heel mooi lijkt maar daar feitelijk totaal ongeschikt voor is – het is ook een term waarmee het fenomeen bedoeld wordt dat het gemak waarmee een type gebeurtenis kan worden onthouden gebruikt wordt bij de neiging om de waarschijnlijkheid van dergelijke voorvallen te beoordelen. Aan vuurwerk gerelateerde schade en ander gedoe is in februari haast verwaterd en daarom is men er vanaf maart allang niet meer van onder de indruk. De truc voor het creëren van een draagvlak voor het aan banden leggen van vuurwerk is dus eigenlijk om regelmatig te zorgen voor een levendige, angstaanjagende herinnering – dat levert een sterker emotioneel effect op dan droge, slapende statistieken.
(Je vraagt je af in hoeverre dit ‘toepasbaar’ is. Er zijn voldoende artiesten die met elk optreden voortdurend waarschuwen voor hun gebrek aan talent en die toch keer op keer volle zalen trekken.)
Maar laten we even teruggaan naar de woorden van onze onbeholpen politica. Want daar is meer aan de hand. Mensen moeten beschermd worden tegen dit soort zelfbeschadiging. De dame in kwestie kan hier blijvend letsel aan overhouden, en daarvoor had de betrokken journalist haar moeten behoeden.
De helaas te vroeg gestorven antropoloog Häberle heeft veel over dergelijke materie geschreven, waarna hij uitkwam bij een pleidooi voor het zwijgen, en wat tot een naar hem genoemde wetmatigheid is gedestilleerd: als je de ander niets vraagt, hoeft die ander zijn (of haar) onkunde en onnozelheid ook niet te tonen.

Hölscher-stelling

Niemand zal het ontgaan zijn dat onlangs de door de financiële branche in het leven geroepen, jaarlijkse aanmoedigingsprijs, bedoeld voor die personen of groepen in de samenleving die voor de bancaire wereld de meeste maatschappelijke goodwill kunnen genereren, weer uitgereikt is. Doorgaans gaat deze bokaal naar bedrijven of mensen die zich bezighouden met dingen als het coachen van verzorgers van cursussen over de training van adviseurs, maar dit jaar was onze eigen juttersvereniging de zielsgelukkige winnaar. Nu heeft die speurclub al sinds de oprichting geen noemenswaardig jutresultaat geboekt, en in juryrapport stond dan ook: ‘Een slechte juttersvereniging is beter dan een goede juttersvereniging, want slecht jutten is beter dan niets, en niets is beter dan een goede juttersvereniging.’
Duidelijk was dat de juryvoorzitter, een bankmanager pur sang en van het zuiverste water, de grap in het door een ingehuurde tekstschrijver geschreven rapport niet begreep, want bij het voorlezen knikte hij instemmend en wijs. Je verwacht hier toch dat eigenlijk iedereen wel bij het afspelen van de argumentatie een ongemakkelijk gevoel krijgt, omdat de vooronderstellingen allemaal waar lijken, maar de conclusie ronduit onjuist is. Op z’n minst moet er een zenuwachtig glimlachje worden gegenereerd, omdat gedetecteerd is dat er iets drastisch mis is met de voorbijgekomen reeks stellingen, maar dat het in eerste instantie niet intuïtief duidelijk is wat dat dan is.
Eenmaal uitgelachen is er met een zekere rust best goed de vinger te leggen op waar het doorgeven van de betreffende argumentatie spaak loopt: de dubbele betekenis van ‘niets’ zorgt hier voor een vreemd scharnier in de logica. De zinsnede ‘niets is beter dan x’ betekent hier natuurlijk niet dat de totale afwezigheid van alles beter is dan x, maar wel dat er geen dingen zijn die x kunnen overtreffen.
Bij het uitreiken van de trofee sprak de bankmanager, die tevens penningmeester van de juttersvereniging is en vanwege de afwezigheid van de voorzitter van de juttersvereniging de prijs in ontvangst nam, de woorden: ‘Ja, bedankt. Goh, ik weet niet wat ik moet zeggen.’ Ik was er helaas bij en moest grinniken. Onwetendheid over andermans woorden is altijd nog te verkiezen boven onwetendheid over de eigen woorden, dacht ik toen. Maar ik vond het ook een prachtig voorbeeld om de Hölscher-stelling wat mee toe te kunnen lichten.
De socio-fonoloog Hölscher schreef een opmerkelijke set holistische articulatiewetten, waarvan de meest toegankelijke en daardoor leidende is: voor sommige mensen is de articulatie het begin van de communicatie – voor anderen is de articulatie het einde van de attentie.
Die laatste groep gaat, zeg maar, uit van een vrees dat met het uitspreken van iets er weliswaar aandacht voor datgene gevraagd wordt, maar dat deze zo goed als meteen weer los van de persoon komt en bij de groep gaat horen; het gezegde is immers aan de wereld ‘vrijgegeven’. En personen uit die eerste groep gloriëren juist door het niet ter discussie stellen van de eigen positie – zij verkeren soms zelfs in een denksfeer waarin het onmogelijk is dat de waarde van hen als subject geen verband zou houden met de maatschappelijke context. (Over een middelste stand van dit mechanisme hoor je Hölscher niet.)

Principe van Riedesel

De afvalcontainers die bij het winkelcentrum in de bloemenbuurt staan, bedoeld om glas, luiers, textiel en stiekem ook allerlei andere rotzooi in te deponeren, zullen binnenkort worden verplaatst naar een nieuwe locatie, vijftig meter verderop, werd onlangs bekend. Een en ander hiervoor was allerminst geruisloos in gang gezet door een mondige dorpsgenoot, wiens bedrijf uitkijkt op de bakken, en die bijkomstig een goede vriend is van de beheerder van het stencilapparaat op ons gemeentehuis. Hij vindt het niet gepast om zijn klanten, die komen voor een van zijn cursussen aangaande het geven van advies over het coachingsproces tijdens monitoring, aan dit zicht bloot te stellen.
Nu is er de gemeente alles aan gelegen om tijdens de op til zijnde verhuizing zo veel mogelijk de natuur naast, op, onder en in de containers te behouden. Er zal belachelijk veel rekening met de bestaande flora en fauna gehouden worden en daarvoor zijn al diverse maatregelen genomen. Zo zullen middels een simpele herdefiniëring bepaalde zeldzame planten niet meer zeldzaam genoemd hoeven worden en zullen enkele van de vergaarkisten beter toegankelijk worden gemaakt voor de voedselvoorziening van een aantal dieren uit de omgeving.
‘Ja, je verplaatst de containers of je redt de natuur,’ had een vertegenwoordiger van de gemeente in eerste instantie gezegd, en dat was in het verkeerde keelgat geschoten bij menig bezitter van meerdere keelgaten. Het heeft een lading ingehuurde adviseurs daarna nog heel wat kruim gekost om uit te leggen dat de scheiding die het voegwoord ‘of’ aangeeft zowel inclusief als exclusief kan zijn. In dat laatste geval is precies één van de gescheiden delen waar, maar bij een inclusieve scheiding is juist sprake van een en/of-situatie. Voorbeeldje: om iets te bewerkstelligen in deze gemeente moet je of heel standvastig zijn of een vriend van de stencilapparaatambtenaar. Maar als je nou met je standvastigheid iets bij de gemeente gedaan hebt gekregen, dan kan dat natuurlijk nog steeds betekenen dat je een vriend van die stencilpief bent. Het ene sluit het andere niet altijd uit; we hoeven hier niet iets te bevestigen om daarmee iets anders te ontkennen.
Maar dat bij een voorgestelde keuze een acceptatie van het totaalpakket ook deugdelijk kan zijn, wordt qua interessante associatie absoluut overschaduwd door die (waarschijnlijk door de not-in-my-backyard-gedachte gevoede) eenmansactie die alles in gang zette. Ik hoor hier het principe van Riedesel klinken.
Riedesel stelt dat het patroon van de moderne vrijmoedigheid onder andere leidt tot een groeiende zoektocht naar acties afdwingende communicatie – in een wereld waar extraverte karakters meer en meer domineren en worden geprezen. De teweeggebrachte acties zijn dan niet zozeer het gevolg van een reële noodzakelijkheid ervan, maar wel van een zogenaamd nut ervan dat met voornamelijk geschreeuw wordt gemonopoliseerd. Mensen die met een meer timide optreden ook dingen gedaan willen krijgen worden zo als het ware geblokkeerd om te concurreren – in het bijzonder zelfs door het samenspannen van de brutaleren en zelfzuchtigeren onder ons (want soort zoekt soort). Hier hebben, volgens Riedesel, de (re)acties dus minder te maken met de waardering voor de vrager dan met diens opdringerigheid.

Fischer-thesis

Een van de meer incoherente pensionado’s in ons dorp, een man die min of meer per ongeluk in de jaren ’80 een fortuin vergaarde met trainingen aan adviseurs over de coaching tijdens monitorwerkzaamheden, liet ons onlangs een houterige ingezonden brief lezen over de geneugten van het pre-colatijdperk. Überhaupt is de fizzy drink tegenwoordig vaak genoeg al reden genoeg voor een supermarktbezoek. Maar mayonaise zit ook in die hoek; vaker dan men denkt is men op zoek naar een excuus om mayonaise te kunnen eten, bijvoorbeeld ter begeleiding van een frikadel. Suiker en vet laten de moderne wereld draaien. Nu is vet wellicht makkelijk uit de ons omringende natuur te onttrekken, maar het produceren van suiker is voor de huis-tuin-en-keuken-doe-het-zelver nogal lastig. Met andere woorden: om suiker thuis in je voorraadkast te krijgen moet je meer overlaten aan het delegeren dan om vet op je aanrecht te toveren. Onze briefschrijvende babyboomer liet dit punt – begrijpelijk – liggen, maar hij bracht wel naar voren dat, volgens hem, zijn vrienden en hij een goede smaakontwikkeling hebben, omdat, volgens hem, zijn vrienden en hij geen zoete rotzooi als cola drinken en, volgens hem, mensen die wel zoete rotzooi als cola drinken geen goede smaakontwikkeling hebben.
Klinkt best logisch, dat laatste. Als je niet te veel oplet, tenminste, en als je tegelijkertijd naar het vrolijke geluid van koolzuurbubbeltjes aan het luisteren bent.
Maar het enige dat, volgens mij, uit deze woorden zou kunnen worden afgeleid, is dat er mogelijk coladrinkende mensen in ons midden zijn met een smaakontwikkeling die nogal te wensen overlaat – en dat onze gepensioneerde vriend waarschijnlijk vrienden heeft.
De conclusie van de senior komt voort uit twee negatief verpakte vooronderstellingen. Maar de gevolgtrekking is juist positief: bepaalde mensen hebben een goede smaakontwikkeling. En met negatieve uitgangspunten (zoals ‘geen x is y’ of ‘sommige x-en zijn niet y’) is dat gewoonweg niet jofel. Hier geldt eenmaal niet dat negatief maal negatief positief maakt.
Toevallig sprak ik die zeventiger gisteren over zijn soortement van essay, en het viel me op dat geen enkele van zijn toevoegingen aan de conversatie werkelijk voortborduurde op het bedoelde gesprek. Dan had de sociolinguïst Fischer dus toch gelijk (en gelukkig maar)! Dat moest ik het hele babbeltje denken. Wellicht had dat er vooral mee te maken dat ik die ochtend had zitten lezen over de Fischer-thesis.
Fischers gedachte was dat de uitingen van mensen een dialoog sturen en niet andersom. Dit lijkt een wat flauwe, zelfs voor de hand liggende hypothese, maar in Fischers tijd was de gangbare aanname dat de dialoog zelf juist de deelnemers ervan aan de hand neemt en hun uitspraken in het verdere verloop bepaalt. Veel academische takken waren destijds vol van dit idee van de opgelegde psychologie, en Fischer besteedde het grootste deel van zijn carrière aan de strijd tegen deze school – de lijvigste uiteenzetting van deze visie is te vinden in zijn The Conversational Theory of Shared Individualism, waarin hij de functie van de eigen inbreng (qua discours) en de daaruit voortvloeiende alomtegenwoordigheid in zo goed als alle wetenschappelijke literatuur tot die tijd onderzoekt.

Stelling van Kastein

Sigaretten en andere rookwaar zijn onlangs, na een vurige demonstratie, compleet uit onze gemeente verbannen. Een dorpsgenoot had ergens gehoord of gelezen dat je van roken doorgaans gaat hoesten en dat mensen die hoesten in de regel ziek zijn. Hij merkte tijdens een verkoudheid ineens op dat hij een sigaret aan het roken was – en zo kwam de bal aan het rollen. Roken zou ongezond zijn. (Later schreef die dorpsgenoot in zijn dagboek: ‘Ik was vanmiddag wat snotterig, maar toch professioneel online advies aan het geven over trainingen van de coaching tijdens het geven van cursussen. Plotseling werd ik overmeesterd door een geforceerde uitademing, waarbij mijn stembanden gewelddadig uiteen werden geduwd en ik getuige was van een soort knallend, krassend geluid. Van schrik liet ik mijn sjekkie vallen.’) Niet voor niets waren er tot voor kort geregeld op strategische plekken in onze gemeente spandoeken met teksten als ‘Hoesten gebeurt onder dwang van virussen en bacteriën, dus stop met roken!’ of ‘Roken los je niet op door besmettelijke aerosoldruppels in je elleboog te hoesten!’ te vinden. En van het een verdween het ander.
Wel hebben we hier te maken met een nogal rare doorgeefredenering, meen ik. Mensen die hoesten (x) zijn ziek (y). Rokers (z) hoesten (x). En dus zijn rokers (z) ziek (y). Dat het woord hoesten uit het ene argument precies past op het woord hoesten van het andere argument geeft niet per se aan dat die twee argumenten daarom met elkaar verbonden moeten worden. (Zelfs een beetje virus voelt zich te goed voor een dergelijke overhaaste connectie die alleen gestuurd wordt door wat rijmreceptoren.) Maar deze vorm van flikflakargumentatie buiten beschouwing latend is het ook niet correct om een algemene regel te pas en te onpas toe te passen. Meer nog dan dat zelfs: geen enkele regel is zo algemeen dat hij geen uitzondering toelaat – zeker in irrelevante situaties. Dat is toch wel als een vuistregel te beschouwen.
Het is te hopen dat het anti-rookwaarcomité wist dat ze hun uitingen deden vanuit statistische generalisaties – waarbij atypische gevallen dus voor het gemak buiten beschouwing werden gelaten. Sowieso moet de tekst bij hun ophef waarschijnlijk niet al te letterlijk geanalyseerd worden. In veel gevallen zegt de manier waarop een boodschap gebracht wordt beter iets over die boodschap dan de inhoud van die boodschap zelf.
‘Ah, de stelling van Kastein!’ hoor ik een enkeling van u nu zeggen. Thomas Kastein had hier inderdaad een mooie theorie over, en het is jammer voor hem dat de veel extravertere Marshall McLuhan stomtoevallig in dezelfde maand met precies dezelfde quote, namelijk The medium is the message, naar buiten kwam. Kastein werd zelfs nog beschuldigd van plagiaat. De kranten stonden er vol van, ruim een halve eeuw geleden.
Maar Kastein en McLuhan hadden het niet over hetzelfde. McLuhan bedoelde het veel breder, meer gericht op de media als artefacten – dat bijvoorbeeld een televisietoestel een heel andere invloed op de samenleving heeft dan een radioapparaat.
Kastein bedoelde het kleiner, persoonlijker – juist de intermenselijke taaloverdracht. Tegenwoordig zou hier de term non-verbale communicatie gebruikt worden. Dingen als mimiek, intonatie en lichaamshouding krijgen daar een rol. Maar Kastein zag dit dan weer breder: ook geschreven taal (bijv. gebruik van kapitalen of uitroeptekens) betrok hij bij zijn theorie.

Wet van Schmidt

Een van de vele politieke ambtsdragers die onze gemeente rijk is, werd onlangs, geheel volgens de gang van het spelletje, weggestuurd – toevallig juist diegene die heel bedreven is in recepties. (Gelukkig kon hij meteen weer terugvallen op zijn oude vakgebied, te weten het monitoren van de coaching tijdens cursussen over het geven van trainingen.) En dat waarschijnlijk alleen maar omdat er een meningsverschil was over de betekenis van het woord ‘liberaal’. De denotatie ‘volksgezind’ overlapt blijkbaar niet voor iedereen met de omschrijving ‘een cocktail van kapitalisme en elitarisme tot in den treure minnend, op het racistische af’.
Nu kan ‘liberaal’ beide dingen inhouden, zonder daarbij het woord opzettelijk qua beduidenis volledig te kapen of te belasten met een lading die er in hoge mate enkel is om een emotionele reactie op te wekken. De ene aanduiding is simpelweg wat ouderwetser dan de andere, en de huidige betekenis hoeft niet noodzakelijkerwijs gelijk te zijn aan de historische betekenis ervan. Er is wat dat betreft ook niet een ‘ware betekenis’ van een woord – iets waar sommige oude Grieken, op Lesbos wellicht, weleens over mijmerden, terwijl ze aan elkaar ongetwijfeld een amfoor met wijn doorgaven. Semantische verandering is hoe dan ook in veruit de meeste gevallen een vloeiend proces, met een omslagpunt dat net zo lastig aan te wijzen is als dat bij de transformatie van jong naar oud – en de verschillende ladingen van een woord zullen ook heus wel, in meer of mindere mate, naast elkaar blijven gelden, volgens een verdeling die, in ieder geval in een bipolaire situatie, waarschijnlijk erg fraai visueel weergegeven kan worden met een Gausscurve.
Maar welke waarde een woord nou precies waar en wanneer en hoe en waarom heeft, is in een communicatie feitelijk niet het thema. Als het doel is om te communiceren, dan is de ‘geldende’ of ‘ware’ betekenis van een woord de huidige, meest gebruikte betekenis ervan. Dat is toch wel de ongeschreven regel die dan van kracht is. Een misschien nog wel belangrijkere regel is dat men elkaar in een communicatie niet dirk-poep-in-’t-handje moet noemen ter introductie van een wedstrijdje koppig zijn. En nutteloos lijkt het me niet als in dezen de betrokkenen te rade gaan bij de taal- en cultuurfilosoof Rufus Detlev Schmidt – uiteindelijk gaat het immers om een begrip dat wordt overgebracht, niet om een correcte set van formaliteitjes.
De wet van Schmidt is misschien wel de herkenbaarste uit de communicatiekunde, althans de westerse variant van dat vakgebied, en dat komt wellicht omdat de strekking duidelijk in de lijn van de christelijke traditie ligt: voor men anderen op diens fouten wijst, is het goed de hand in eigen boezem te steken. Schmidt formuleerde zijn wet op de voor hem typerende zinspreukerige manier: roepen dat andermans shirt besmeurd is, maakt onterecht populairder dan verklaren dat eigenlijk ieders shirt wel voorzien is van minstens één vlek.
Zelfs in de positief-negatieve uitleg, zoals Schmidt het noemde, geldt dit nog. Volgens hem moet je jezelf iets wat goed genoeg is niet ontzeggen door een drang naar het perfecte.
Gelukkig biedt Schmidt ook een oplossing. Namelijk oefenen. Je kunt beter (effectiever, zinvoller) worden in communicatie door te oefenen. Leren praten stopt niet bij het zeggen van ‘mama’, en eigenlijk nooit.

Paradox van Krämer

Er was onlangs nogal wat ophef in ons dorp over een jongerenontmoetingsplek vlak bij een van de gemeentegrenzen. Vooral de wijk die op een steenworp (maar dan wel een worp van een goed getrainde jongeling) afstand van de plek begint, meent kabaal te moeten maken. Een zelfbenoemde woordvoerder hiervan, een man die bedrijfsmatig de coaching verzorgt van adviseurs die zich richten op de monitoring tijdens trainingen en die volgens enkele buurtgenoten ook een expert is in het dingen zeggen, had het volgende te melden: ‘Ja, wij gunnen de jeugd natuurlijk alles, maar wij dachten dat het bij ‘ontmoeting’ dus om de specifieke definitie ‘elkaar treffen’ ging, en niet dat het de bedoeling was dat men daar dus apathisch en hinderlijk bleef plakken.’
En ergens hebben deze omwonenden ook wel dubbel en dwars gelijk. Naast de legio voordelen van een jongerenontmoetingsplek heeft ze bovendien een nadeel: ze trekt namelijk jongeren aan. Maar argumentatie van de buurtbewoners dat de bewuste zithoek de lelijkste is die ze ooit gezien hebben, valt daarbij gevoelsmatig toch wel in het niet. De kans is ongeveer de helft van nihil dat men een gedegen esthetisch onderzoek heeft gepleegd naar verschillende jongerenontmoetingsplekken in ons land of eventueel de rest van de wereld.
Context blijkt maar weer een lastig iets. Het verlies ervan laat de natuurlijke ambiguïteit van woorden gelden. Met een uitleg kan bijvoorbeeld ineens duidelijk worden dat het voorgaande eerder ironisch dan letterlijk bedoeld was. Andersom kan het verwijderen (lees: niet vermelden) van een omringende passage juist een venijnige tactiek zijn om de strekking van een uiting te vertekenen. Als we van onze bovengenoemde spokesperson enkel de soundbite ‘wij gunnen de jeugd natuurlijk alles’ citeren, en verder niets dus, dan doen we uiteraard geen recht aan zijn feitelijke uitspraak. Het is daarom goed om te beseffen dat we, gevoed vanuit onze welwillendheid, altijd voldoende context aan moeten bieden om de betekenis van het gezegde niet verkeerd voor te stellen.
Niet iedereen heeft standaard hetzelfde begripskader, immers, en proactief gaat men zelden op zoek naar elkaars perspectief. Sterker nog: men heeft over het algemeen weinig behoefte aan andermans context en blijft het liefste bij zijn eigen vertrouwde web van denotaties en connotaties. Toch moeten we ons hier, om een communicatie effectief te maken, overheen zetten – zo predikt de veelgeprezen psycholinguïst Krämer in ieder geval in zijn wat cynische discourstheorie.
Even – wellicht overbodig – de paradox (die niet echt een paradox is) van Krämer in herinnering brengen: het verkrijgen van nieuwe kennis doet ons pijn, maar we hebben haar nodig om onze macht te vergroten.
We voelen ons veel te veel op ons gemak met wat we al wisten en vonden om dat waar we (nog) niet aan hadden gedacht, wat we niet hadden verwacht, zomaar aan te nemen. Dat is wat Krämer met het eerste deel van de paradox aan wil geven. Maar – en hier komt het cynisme om de hoek kijken – Krämer is daarnaast stellig van mening dat macht een van de weinige herkenbare doelen is geworden in een communicatie. En macht wordt nou eenmaal meer en meer levensvatbaard met de input van nieuwe informatie.

Huppertz-effect

Het werkbezoek onlangs van Arthur van Amerongen en Henk Westbroek aan onze gemeente verliep wonderbaarlijk goed, op de continue interrupties na van een plaatselijke ondernemer – zijn bedrijf verzorgt cursussen aan adviseurs over de monitoring van coaching – die aan iedereen duidelijk moest maken dat hij niet wist wie die Arthur Westbroek en die andere gozer waren.
Toen Van Amerongen op een gegeven moment aangaf dat er in ons katholieke gewest helemaal geen aparte dodenherdenking hoeft plaats te vinden, omdat we immers ieder jaar met Allerzielen onze rouwlusten al bot kunnen vieren, kwam er een discussietje op gang. Westbroek kon zich hier niet in mengen, omdat hij toevallig net de hele tijd drank aan het halen was, maar hij was het wel met elke geponeerde stelling feestelijk oneens.
Uiteindelijk ging de laatste bus.
En omdat men te veel bezig was geweest met het sorteren van pek en veren had men geen tijd gehad om overtuigende argumentatie te bezigen. Men had onder andere kunnen zeggen: ‘Hela, luister eens, Arthur, sommige eigenschappen zijn zodanig dat, als een hele groep zo’n eigenschap heeft, de verschillende delen van die groep niet per se die eigenschap hoeven hebben. Dat bijvoorbeeld het universum miljarden jaren bestaat, wil nog niet zeggen dat alles in dat universum net zo oud is. Dus dat in de westerse rooms-katholieke traditie op 2 november alle doden worden herdacht, houdt nog niet in wij in ons eigenzinnige bolwerkje dat eveneens moeten doen.’ En men had kunnen aanvullen met: ‘Ja, want wij eisen ook niet van de mensheid dat ze de bevrijding vieren gerekend vanaf een datum waarop elders in het land nog volop honger en ellende heerste en het nog wel een jaartje zou duren voor de Amerikanen met het vermoorden van meer dan honderdduizend mensen in twee klappen een beslissend einde maakten aan die bewuste wereldoorlog.’
Westbroek was het hier allemaal waarschijnlijk lustig niet mee geweest, en Van Amerongen had niet eens de moeite genomen om te responderen en was gegarandeerd op de dj van die avond afgestapt om te vragen of hij/zij iets van France Gall op kon zetten of een ander lied van Serge Gainsbourg. Maar goed, zo werd de discussie dus niet gespeeld. En dat hoefde ook niet. Als één (denkbaar) exemplaar van de mensheid op een bepaalde manier reageren zou, dan betekent dat nog niet dat het hele mensenras op gelijke wijze moet reageren.
Maar de boel maar op zijn beloop laten is niettemin niet altijd gewenst. Sowieso kan het hebben van een weerwoord in veel gevallen leerzamer zijn dan zwijgen. Ik denk hierbij vooral aan het wellicht tegenwoordig wat minder gekende Huppertz-effect, dat aangeeft dat je je eigen argumenten pas (echt) leert kennen, als je ze uitspreekt, als je ze hardop zegt. Andersom: als je je mond houdt, kun je je gedachtegang uiteraard niet horen.
Je zou zeggen dat Huppertz hiermee de school van Freud volgt, maar hij komt uit een heel andere hoek, namelijk de politiek. Van hem is ook de zienswijze dat het simpele beschrijven van de realiteit het meest vooruitstrevende is dat een politicus kan doen. En als hij niet op veertigjarige leeftijd doof was geworden, had hij het naar hem genoemde effect vermoedelijk grondiger kracht kunnen bijzetten.

Rojan-principe

Om de employés voldoende aan het werk te houden heeft het plaatselijke casino hier onlangs opdracht gegeven om voor elke dorpsgenoot een taxatierapport op te laten maken. Wat er precies in dat verslag komt te staan is vooralsnog onduidelijk, maar de aangewezen taxateur (toevallig uit hetzelfde rotaryclubje als de portier) heeft al wel aangegeven dat hij sowieso vermogensschade, inkomensschade, bijkomende schade en deskundigenkosten als componenten zal onderzoeken. Het project zal enkele jaren in beslag nemen, daar de man taxaties slechts als nevenfunctie verricht en in het echte leven trainingen verzorgt voor het geven van cursussen aan adviseurs inzake monitoring.
Degenen van de dorpsbevolking die al benaderd zijn, hebben laten blijken nogal moeite te hebben met de communicatie van de waardebepaler. Op vragen over het hoe en waarom van de opzet, werd hooguit een afwijkend antwoord gegeven met de strekking: ‘Dit is een goede manier van werken, omdat het in orde is.’ Zoals wij zien wordt het uitgangspunt bij deze feedback simpelweg ongegeneerd met een herformulering ook als conclusie gebruikt. Beetje vervelend natuurlijk, dat soort reacties. Beetje vervelend, omdat het niet bepaald aangenaam is.
Let wel: ik heb het hier niet over een herformulering die wellicht nog enige zin zou kunnen hebben omdat daarmee een term wordt ontrafeld die in menig van koers geraakte discussie over politieke correctheid ter tafel komt, zoals de substitutie van ‘dood’ voor ‘metabolisch niet meer actief’. Nee, het gaat over een gevolgtrekking die in wezen niet meer dan een flauwe herhaling is van een eerder genoemd argument, puur in de hoop om van het gedoe af te zijn. Een onnozele x-dus-x-constructie is dan nog goed te overzien, maar het kan veel geniepiger. Het standpunt dat als besluit geëchood wordt, kan namelijk ook deel zijn van een set stellingen die parallel of serieel met elkaar verbonden zijn.
Zo’n cirkelredenatie – en het wordt zo genoemd omdat het een cirkelredenering betreft – is moeilijker te detecteren met dergelijke complexe argumenten. Vaak genoeg wordt het geheel daarbij nog extra verhuld door het bedrieglijke gebruik van non-verbale communicatie: de schouders naar achteren, de borst naar voren, het hoofd rechtop, gepaard gaande met enthousiaste, niet-twijfelachtige bewegingen. De moeite voor de ontwarring van de belabberde argumentatie wordt dan vaak niet genomen.
Al met al heeft zo’n ‘galmreactie’ trouwens wel iets weg van het tegen jezelf praten. Daar is niks mis mee, overigens, tegen jezelf praten – hardop, of als felle gedachtestroom. Dat is zeer gezond zelfs, als we de neuroloog en psychoanalyticus S.V. Rojan mogen geloven. Vroeger, voordat psychiaters voornamelijk bezig waren met het naar bed gaan met patiënten of met het voorschrijven van kalmerende middelen om in ieder geval de omgeving van die patiënten minder last te laten hebben van hun afwijking, spanden behandelaars van deze ‘ziektebeelden’ zich nog echt in om verklaringen en oplossingen aan het licht te brengen. Rojan is daar een tekenend voorbeeld van.
Zijn beroemde principe stelt dat je met tegen jezelf praten je bewustzijn van tot welke groep(en) je meent te behoren creëert en vergroot. (Rojan heeft het over klassen.) Daarnaast ziet hij de uitspraken die je aan jezelf richt als de meest pure vorm van ironie die bestaat.